Aminozuren

AMINOZUREN 

WAT WETEN WE OVER AMINOZUREN


Aminozuren zijn essentieel voor de stofwisseling. 

Veel Aminozuren worden geproduceerd door het lichaam zelf met het DNA en RNA in de ribosomen van de mitochondriën. 


 Ze zijn essentieel voor het leven van ons allen als mensen . De Cannabinoïden verzorgen ook hier voor de termostaatfunctie gericht op homeostase. 

 

 Aminozuren zorgen voor de omzetting van voedsel naar voedingsstoffen die opgeslagen en gebruikt kunnen worden in het lichaam als koolhydraten, mineralen, vitamines, ewitten, vetten en water. 

 


Indien de aminozuren optimaal in balans zijn krijgen ziektes  en aandoeningen geen kans. Indien er echter tekorten zijn of soms ook veel te veel aminozuren zijn van een bepaalde soort en sprake is van onbalans dan krijgen aandoeningen kansen om zich te ontwikkelen.  


Zeer veel verschillende ziektebeelden kunnen dan  optreden van slapeloosheid en erectieproblemen tot diabetes, artrose, cholesterolproblemem , huidproblemen, haaruitval etc.  


Daarom is het belangrijk om te zorgen dat de aminozuren in uw lichaam voldoende zijn en passend bij de lichamelijke prestaties die worden verlangd. 


Uiteraard wordt bij topsport meer verwacht van het lichaam dan in de standaard situatie en  we zien dan ook dat in bepaalde sectoren het gebruik van aminozurenpreparaten sterk in opkomst is. Denk vooral aan fitness, bodybuilding in dit kader waar vaak voedingsdeskundigen adviseren omtrent extra preparaten.  


 Houdt uw aminozuren op peil!


De behoefte aan verschillende aminozuren kan per persoon verschillen. Mede hierdoor kan er geen exacte standaard worden afgegeven voor de exacte hoeveelheid aminozuren waarover men moet beschikken. 


De kwaliteit van onze voedingsmiddelen wordt helaas steeds minder. Het is daarom van belang om ervoor te zorgen dat de essentiële aminozuren op peil blijven. Omdat  dat via de voeding lastig is, bevelen we suppletie (aanvulling door middel van supplementen) aan. 


 


Soorten aminozuren


Aminozuren zijn organische verbindingen waarvan ten minste één aminogroep (-NH2) en een carboxylgroep (-COOH) bevatten. In het menselijk genetisch materiaal zijn 20 aminozuren aangelegd die proteïnen vormen en daarom als proteïnogeen aangeduid worden.


 Er zijn ongeveer 250 aminozuren die geen proteïnen vormen. Via hen wordt bijvoorbeeld suiker gevormd. 


De 20 proteïnogene aminozuren zijn ook als standaard aminozuren bekend



We onderscheiden drie soorten aminozuren:

◾essentiële aminozuren

◾semi-essentiële aminozuren

◾niet-essentiële aminozuren


Ondanks de naamgeving zijn de drie groepen even belangrijk voor het menselijk lichaam. 


 


Essentiele aminozuren


Er zijn acht soorten aminozuren die de mens niet zelf kan aanmaken. Deze zullen we dus toegediend moeten krijgen. Deze aminozuren zijn: methionine, tryptofaan, isoleucine, valine, leucine, lysine, phenylalanine en threonine.


Semi-essentiele aminozuren


Semi-essentiële aminozuren kunnen door de mens aangemaakt worden. In bepaalde omstandigheden maakt het lichaam echter onvoldoende van deze aminozuren aan. Hierdoor ontstaan tekorten. Deze zijn  arginine en histadine.


Niet-essentiele aminozuren


Niet-essentiële aminozuren kunnen door ons lichaam zelf aangemaakt worden. Dit zijn de volgende aminozuren: glycine, asparagine, asparaginezuur, alanine, serine, cysteïne, glycine, proline, tyrosine, glutamine en glutaminezuur.


 


De structuur van aminozuren


Aminozuren kennen we in twee structuren:

◾de L-structuur;  veelal is dit de natuurlijke variant

◾de D-structuur. veelal is dit de chemische variant


Het lichaam herkent alleen de L-structuur. Daarom is het belangrijk dat aminozuren in voedingssupplementen een L-structuur hebben. Daarnaast moet het lichaam voor een optimale werking van aminozuren over voldoende vitamine B complex  beschikken.


Laten we even nader inzoomen op de verschillende aminozuren en hun belang  in ons lichaam. 


In het onderstaande zijn koolstofatomen zwart , zuurstof, rood, stikstof blauw en zwavel geel weergegeven  , soms zijn er dubbele bindingen  tussen koolstofatomen of met andere atomen. 

GLYCINE -NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR



C2H5NO2

2-amino-ethaanzuur


Goed oplosbaar in water, ethanol, pyridine

Onoplosbaar in di-ethylether


Glycine (afgekort tot Gly of G) is een van de twintig in menselijke eiwitten voorkomende aminozuren. De zuivere stof is een kleurloze tot witte vaste stof met een zoete smaak, die goed oplosbaar is in water.


Het wordt heden gebruikt als additief in diervoeding, in geneesmiddelen, cosmetica en als tussenproduct voor de synthese van andere organische verbindingen.


Glycine wordt gecodeerd door de codons GGU, GGC, GGA en GGG.



Biosynthese

Glycine wordt in het lichaam op twee manieren enzymatisch gemaakt:


Uit het aminozuur serine door het enzym serine-hydroxymethyltransferase, waarbij tetrahydrofolaat als cofactor wordt aangewend


Uit glyoxylaat door een transaminase en pyridoxaalfosfaat (afgeleid uit vitamine B6)


Structuur

Glycine is het enige aminozuur zonder chiraal koolstofatoom: het residu is een waterstofatoom. Als zodanig wordt glycine vaak geclassificeerd als een apolair aminozuur. Desondanks is het goed oplosbaar in water: de reden hiervoor is de aanwezigheid van de polaire amine- en carbonzuurfunctie.


De achirale aard van glycine maakt dit aminozuur 'flexibel' in een eiwitketen: het laat secundaire structuren toe die bij andere aminozuren niet mogelijk zijn. Dat het residu zo klein is, zorgt er dan weer voor dat glycine in kleine ruimtes past. Zo is glycine verantwoordelijk voor de compacte structuur van het eiwit collageen.[1]


Eigenschappen


Biologisch en biochemische functies

Glycine fungeert als neurotransmitter en is voornamelijk een signaalinhibitor. (remmer)


Nutritioneel belang en voorkomen

In de biochemie van de mens is glycine een niet-essentieel aminozuur.[3] Dat wil zeggen dat het menselijk lichaam dit aminozuur zelf kan aanmaken door middel van in-vivobiosynthese. Glycine kan echter ook via de voeding opgenomen worden.

ALANINE - NIET-ESSENTIEEL AMINOZUUR


 C3H7NO2  

 2-aminopropaanzuur  


 


Alanine afgekort tot A of Ala is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. In zuivere vorm is alanine een goed wateroplosbaar wit, kristallijn poeder. 


Goede bronnen van alanine zijn vlees, kip, vis en eieren. Ook sommige eiwitrijke planten zoals avocado zijn rijk aan alanine. 


Alanine wordt gecodeerd door de codons GCU, GCC, GCA en GCG. 



Biosynthese[bewerken]


De belangrijkste biochemische synthese van alanine in het lichaam verloopt via een reductieve aminering van pyrodruivenzuur. 


Alanine  kan zeer gemakkelijk gemaakt worden  en op vele manieren.   Deze syntheseroute is gekoppeld aan andere belangrijke biochemische processen, zoals de glycolyse, de gluconeogenese en de citroenzuurcyclus. Daarnaast kan alanine uit andere vertakte apolaire aminozuren, zoals valine, leucine en isoleucine gemaakt worden 


Alanine is, na glycine, het meest eenvoudig aminozuur. De restgroep is een methylgroep en daarom wordt alanine geclassificeerd als een apolair aminozuur. 


Door de aanwezigheid van de polaire amine- en carbonzuurgroepen is het desondanks toch goed wateroplosbaar. 


Dierproeven hebben voor alanine een cholesterolverlagende werking aangetoond. Bij onderzoek bij mensen met CVS (chronischevermoeidheidssyndroom) werden verhoogde alanine waarden aangetoond en lage voor tyrosine en fenylalanine. 


Bij eukaryoten is het aanwezige alanine linksdraaiend, dus L-alanine. 


Bij bacteriën komt D-alanine in de celwand voor. Penicilline doodt bacteriën doordat het op D-alanine aangrijpt. Daardoor hebben niet-bacteriën dus geen last van penicilline. 


Glucose-alaninecyclus


Bij anaerobe glycolyse wordt door de spieren alanine uitgescheiden. Deze hoeveelheid blijkt echter veel groter te zijn dan verklaard kan worden uit de afbraak van spiereiwitten. In de spier worden aminogroepen van aminozuren overgedragen op pyruvaat via een transaminering. Hierdoor kan stikstof, dat vrijkomt bij de afbraak van spiereiwitten, op een veilige manier worden weggewerkt. De metabole last van de spier wordt dus als het ware op de lever geschoven. In de lever wordt alanine weer omgezet tot glucose en wordt de vrijkomende stikstof afgevoerd onder de vorm van ureum.


Bron Wikipedia 



VALINE - ESSENTIEEL AMINOZUUR

 

C5H11NO2


IUPAC-naam Valine

Andere namen (S)-2-amino-3-methyl-butaanzuur





Oplosbaarheid in water 88 g/l

Onoplosbaar in ethanol, aceton


Valine (afgekort als Val of V) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. 


Eiwitrijke voedingsmiddelen als vlees, zuivel, (soja)bonen en groenten zijn goede bronnen van valine.


Valine bevat als zijketen een apolaire isopropylgroep, wat dit aminozuur een hydrofoob karakter geeft. 


Valine wordt geclassificeerd als een essentieel aminozuur, wat inhoudt dat het lichaam het aminozuur niet zelf kan vormen en enkel uit voeding kan worden verkregen.


Net als leucine en isoleucine is valine een aminozuur met een vertakte zijketen, en bezit daardoor een aantal belangrijke fysiochemische eigenschappen.


 De ziekte sikkelcelanemie wordt veroorzaakt door de vervanging van één aminozuur glutaminezuur door valine in het eiwit β-globine. 


Omdat valine in tegenstelling tot glutaminezuur hydrofoob is, ontstaan veranderingen in de structuur van het rode bloedlichaampje.



Biosynthese

In planten en micro-organismen wordt valine de novo gevormd uit eenvoudige verbindingen.


 De precursor pyrodruivenzuur wordt via een aantal stappen omgezet in α-ketoisovalerinezuur. Na reductieve aminering van dit molecuul (onder invloed van glutamaat) ontstaat valine.


Bij dieren komt deze biosyntheseroute niet voor en deze organismen zijn dus volledig afhankelijk van valine-opname uit voeding.


 Voor een volwassen mens geldt een aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van ongeveer 4 mg per kilogram lichaamsgewicht.



Eigenschappen

Valine wordt gecodeerd door de volgende codons in het mRNA: GUA, GUC, GUG en GUU. De algemene formule R-CH(NH2)-COOH waarbij R=-CH-(CH3)2 (isopropyl).


Bij een Val/Val polymorfisme in het COMT-gen is het risico op schizofrenie 5-maal verhoogd.


 Door dit polymorfisme wordt dopamine in de hersenen namelijk slechter afgebroken en stapelt het zich op.



LEUCINE - ESSENTIEEL AMINOZUUR


C6H13NO2  


Leucine

Andere namen (S)-2-amino-4-methyl-pentaan-1-zuur  




Goed oplosbaar in ethanol  

Slecht oplosbaar in water  

Onoplosbaar in di-ethylether  


 Goede voeding : Parmezaanse kaas,  biefstuk, sojabonen,  tonijn, kippenborst, varkensvlees, pompoenzaad, octopus, witte bonen 


Leucine (Leu, L)[1] is een α-aminozuur met de chemische formule HO2CCH(NH2)CH2CH(CH3)2. Het is een essentieel aminozuur, wat betekent dat het menselijk lichaam het niet zelf kan aanmaken, maar moet opnemen uit de voeding. 


De codons die coderen voor leucine zijn UUA, UUG, CUU, CUC, CUA, en CUG.


 Door de alifatische koolwaterstofketen is leucine een zeer hydrofoob aminozuur. 


Biosynthese


Als essentieel aminozuur kan leucine, zowel bij mensen als dieren, niet in het lichaam worden aangemaakt en moet het dus via voeding of suppletie ingenomen worden, meestal als onderdeel van proteïnen. 


Leucine wordt geproduceerd in planten en micro-organismen via meerdere stappen uit pyruvaat. 


Het begin van dit proces lijkt op (een deel van) het vormingsproces van valine. 


Het tussenproduct α-ketovaleraat wordt omgezet in α-isopropylmalaat en dan β-isopropylmalaat, dat waterstof verliest en waarbij α-isocaproaat ontstaat en in de laatste stap reductieve aminatie ondergaat. 


Enzymen betrokken in een typische leucinebiosynthese zijn:[2] 

acetolactaat synthase;

acetohydroxyzuur isomeerreductase;

dihydroxyzuur dehydratase;

α-isopropylmalaat synthase;

α-isopropylmalaat isomerase;

leucine-aminotransferase.


Leucinesuppletie


Leucine wordt door sommige sporters als supplement in poedervorm ingenomen. Het doel hiervan is spiermassa sparen, wanneer de sporter op een dieet is en vetmassa wil verliezen, of juist helpen bij het opbouwen van spiermassa. 


Meestal wordt L-leucine samen met L-valine en L-isoleucine in de verhouding 2:1:1 genomen, omdat dit de juiste balans is tussen deze ketengebonden aminozuren voor het menselijk lichaam. 



ISO-LEUCINE  ESSENTIEEL AMINOZUUR


C6H13NO2


(2S,3S)-2-Amino-3-

methylpentaanzuur


Andere namen L-isoleucine, Ile


Iso-leucine wordt niet door ons lichaam aangemaakt .


Isoleucine regelt het herstel van je spieren, de aanmaak van rode bloedlichaampjes en de bloedsuikerspiegel. Zit in: amandelen, cashewnoten, linzen, rogge, kip, eieren en vis.


Isoleucine (afgekort tot Ile of I) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. Isoleucine bevat een alifatische zijketen en is dus een zeer hydrofoob aminozuur.


Isoleucine wordt gecodeerd door de volgende triplets: AUA, AUC en AUU.


De algemene formule R-CH(NH2)-COOH waarbij R=-CH-(CH3)-CH2CH3.


Isoleucine is naast leucine en valine een van de drie aminozuren met vertakte ketens (BCAA's). Ten opzichte van de andere BCAA`s is isoleucine tussenliggend in zijn vermogen om eiwitsynthese te induceren (sterker dan valine, maar veel zwakker dan leucine).


 Isoleucine kan glucose-opname aanzienlijk verhogen en het gebruik van glucose tijdens inspanning. Isoleucine draagt niet bij aan glycogeensynthes


Drie aminozuren; leucine, isoleucine en valine kunnen helpen bij  darmklachten, de ademhaling, , Behoud gezonde weefsels, Beweging, Biochemische onbalans, Immuunsysteemversterking, Ontstekingremmend, Spierklachten, Sportvoeding, Vermoeidheid, Weerstand


Branched Chain Amino Acids, vertakte keten aminozuren (BCAA), zijn essentiële aminozuren; het lichaam kan deze verbindingen niet zelf aanmaken. 


BCAA’s aanvulling kan zinvol zijn bij alle situaties van distress. 



Bij distress (alles kost moeite en men verlangt naar rust) ziet men vaak een verhoogde gevoeligheid voor ontstekingen van weefsels en organen die behoren tot het zogenaamde ‘Common Mucosal Immune System’. 


De belangrijkste organen hiervan zijn de darm, de ademhalingsorganen, keel-, neus- en mondholte en de huid. Chronische ontstekingen (waaronder colitis), maar ook chronische gevoelens van moeheid zijn een aantal van de symptomen en aandoeningen die dan kunnen ontstaan.


Branched Chain Amino Acids, vertakte keten aminozuren (BCAA), zijn essentiële aminozuren; het lichaam kan deze verbindingen niet zelf aanmaken. Het lichaam is in staat om leucine, isoleucine en valine te vormen uit alfa-keto-analogen, maar deze stoffen zijn meestal niet aanwezig in de voeding. We zijn dus afhankelijk van aanvoer van leucine, isoleucine en valine via de voeding.


Deze drie aminozuren (BCAA’s) hoeven, in tegenstelling tot de andere aminozuren, niet eerst in de lever biochemisch ‘bewerkt’ te worden, maar komen direct in de circulatie, waardoor de plasmaconcentraties na een maaltijd snel en sterk kunnen stijgen.


Spierweefsel

Door hun vertakking kunnen BCAA’s bijzonder goed in spierweefsel worden ingebouwd. Bijna 30% van de totale hoeveelheid aminozuren die voor de synthese van spiervezels wordt gebruikt, zijn vertakte aminozuren. 


Het spierweefsel maakt ongeveer 40% uit van het totale lichaamsgewicht. Dit drietal is ook in bindweefselstructuren van grote betekenis.


BCAA’s zijn glycoliseerbare (de lever kan er koolhydraten van maken) aminozuren en daardoor zeer gemakkelijk in energie om te zetten. 


Als bij psychische en/of fysieke overbelasting (distress) een koolhydraattekort ontstaat, zijn de BCAA’s inzetbaar als energiebron voor skeletspierweefsel. 


Dit is overigens wel een noodoplossing, omdat hiermee de eigen lichaamseiwitten (zowel uit spierweefsel als ook immuunproteïnen) verbruikt worden.


Op een later tijdstip moeten de eiwitten die voor de energiewinning zijn gebruikt, weer opnieuw worden opgebouwd. 


Het is wel een zinvolle noodgreep, omdat bijvoorbeeld bij duursporten (denk aan wielrennen) tot 15% van de totale verbruikte energie uit de afbraak van lichaamseiwitten afkomstig zijn.


BCAA bij distress

Bij distress is er vaak een hoger verbruik van BCCA’s en daardoor een risico op een tekort aan glutamine. 


Van deze drie aminozuren kan een ander zeer belangrijk aminozuur glutamine worden gemaakt. 


Een tekort aan glutamine en een absolute deficiëntie van de vertakte aminozuren leidt onvermijdelijk tot verlies van spiermassa en immunoglobulinen.


Glutamine is o.a. betrokken bij het zuur-base evenwicht, de regulering van het celvolume, de stofwisseling van eiwit, vet en koolhydraten en het is een brandstof voor de darmen en van de cellen van het immuunsysteem.


Glutamine is ook essentieel voor spierweefsel, het centrale zenuwstelsel, het immuunsysteem (met name voor lymfocyten en macrofagen) en de glutathionsynthese. Het meest voorkomende aminozuur in de ruggenmergvloeistof is glutamine.


Glutamine is belangrijk voor de immuunfunctie in de slijmvliezen van de ademhalingswegen en het maagdarmkanaal. Op deze plekken wordt sIgA geproduceerd, antilichamen die daar de eerste afweer vormen. Glutamine helpt een verstoorde sIgA productie weer op peil te brengen.


Glutamine beschermt tevens tegen de effecten van alcohol. Het vermindert het verlangen naar alcohol en in sommige gevallen naar suiker. Verder is glutaminezuur een bestanddeel van foliumzuur en maakt het deel uit van de chroomverbinding die bekend staat als de glucose tolerantiefactor (GTF)


BCAA breed inzetbaar

Aanvulling van BCAA’s verhinderen de snelheid waarmee andere aminozuren worden afgebroken en verbruikt. BCAA’s aanvulling kan zinvol zijn bij alle situaties van distress waarbij spierweefsel wordt afgebroken. Denk daarbij aan: chirurgie, brandwonden, calorische restrictie, zware lichamelijke inspanningen zoals duursport en zware infecties. Dan ontstaat in spierweefsel een tekort aan BCAA’s, waardoor spierzwakte en vermoeidheid kan ontstaan.




BCAA nodig voor het immuunsysteem

BCAA’s zijn nodig voor het goed functioneren van het immuunsysteem. Tekorten aan BCAA’s ontregelen verschillende aspecten van het immuunsysteem. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten van Natural Killercellen en de proliferatie van lymfocyten (lymfocyten in het bijzonder gebruiken veel BCAA’s).


Daarnaast zijn BCAA’s bouwstoffen van de immunoglobulinen; substanties die het humorale deel van het immuunsysteem vormen. Over hoe BCAA’s precies werken op de immuunfunctie is echter nog veel onduidelijk.


Commentaar Natuur Dietisten Nederland

Overspanning, distress, burn out, uitputting, instorten, zijn bekende begrippen en voor veel mensen helaas dagelijkse en bekende kost. Toch is de literatuur over behandeling van overspanning vooral non-specifiek en gericht op het omgaan met stress in de breedste zin van het woord.


De juiste voedingsadviezen en BCAA’s kunnen bijdragen aan herstel van uitputting bij topsporters maar ook bij uitputting en vermoeidheidsklachten bij niet topsporters als gevolg van distress.


Distress is in onze ogen ook topsport, maar wordt vaak niet als zodanig herkend en erkend. Jammer want zou men dit wel doen, dan zou een voedingsaanpak net zo’n prioriteit krijgen als nu terecht in de topsport het geval is.


Bron Natuur Diëtisten Nederland en Wikipedia


SERINE - NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR


C3H7NO3

S-2-amino-3-hydroxypropaanzuur

Andere namen β-hydroxyalanine


Goed oplosbaar in water

Onoplosbaar in ethanol, di-ethylether


Serine (afgekort tot Ser of S) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. De stof komt voor als wit kristallijn poeder, dat goed oplosbaar is in water. De kristallen zijn naaldvormig en bezitten een zoete smaak.


Serine wordt gecodeerd door de codons UCU, UCC, UCA, UCG, AGU en AGC.




Serine is een niet-essentieel aminozuur, omdat het in het lichaam wordt gevormd uit andere metabolieten, zoals glycine. Het aminozuur werd voor het eerst geïsoleerd in 1865 uit proteïnen in zijde. De naam is afgeleid van het Latijnse woord voor zijde, namelijk sericum.


De biosynthese van serine start met de oxidatie van 3-fosfoglyceraat tot 3-fosfopyruvaat en NADH. De reductieve aminering van dit keton, gevolgd door hydrolyse, levert serine. 


Het enzym serine-hydroxymethyltransferase katalyseert de reversibele omzetting van L-serine naar glycine (via een retro-aldol-reactie).[2]


Structuur en eigenschappen

Het residu van serine is een alcoholfunctie die via een methyleengroep verbonden is met het centraal α-koolstofatoom. Serine wordt geclassificeerd als een hydrofiel aminozuur. Het is goed oplosbaar in water, maar niet in di-ethylether en ethanol.


Door de aanwezigheid van een hydrofiele hydroxylgroep in het residu kan serine gefosforyleerd worden. 


In die context speelt het aminozuur een niet onbelangrijke rol bij de activering of inhibitie van enzymen. 


Wanneer serine addeert aan palmitaldehyde (het aldehyde van palmitinezuur) en dehydrogeneerd worden, dan vormt zich een sfingolipide.


Biologische functies

Serine is een belangrijke verbinding, omdat het deelneemt aan de biosynthese van purines en pyrimidines. 


Daarnaast is het een precursor voor de synthese van andere aminozuren, zoals glycine, cysteïne en tryptofaan. 


Zo start de biosynthese van cysteïne in dieren met serine en homocysteïne. 


Tevens is het aminozuur een precursor voor talloze andere metabolieten, waaronder sfingolipiden en foliumzuur.


Het aminozuur maakt deel uit van het katalytische centrum van verschillende enzymen, waaronder chymotrypsine en trypsine.

THREONINE - ESSENTIEEL AMINOZUUR


C4H9NO3

IUPAC-naam Threonine

Andere namen 2-amino-3-hydroxybutaanzuur


Threonine is in de meeste vlees, zuivelproducten en eieren, en in kleinere hoeveelheden in tarwekiemen, noten, bonen en groente te vinden


Goed oplosbaar in water

Slecht oplosbaar in ethanol


Threonine (afgekort als Thr of T) is een hydrofiel aminozuur. Het is een van de twintig natuurlijk voorkomende α-aminozuren die voor eiwitsynthese wordt gebruikt. 


De zijketen van threonine bevat een polaire hydroxylgroep, dat interacties aan kan gaan met andere moleculen.


 In eiwitten speelt threonine een belangrijke rol bij de totstandkoming van de secundaire structuur en bij deelname aan posttranslationele modificatie.


Threonine wordt geclassificeerd als een voor mens en dier essentieel aminozuur, omdat het lichaam de verbinding niet zelf kan aanmaken en enkel uit voeding kan worden verkregen. 


Micro-organismen zoals E. coli kunnen het aminozuur echter wel zelf vormen, bijvoorbeeld uit asparaginezuur. 


Threonine wordt gecodeerd door de codons die beginnen met AC (namelijk ACA, ACC, ACG en ACU).


Biosynthese

In planten en micro-organismen wordt threonine gesynthetiseerd uit asparaginezuur via α-aspartyl-semialdehyde en homoserine.[1] Homoserine ondergaat fosforylering; de ontstane fosfaatester wordt vervolgens gehydrolyseerd waarbij de OH-groep verplaatst wordt.


Eigenschappen

Threonine werd in 1936 ontdekt door de biochemicus William Cumming Rose, als allerlaatste van de twintig α-aminozuren. 


Threonine heeft vier stereo-isomeren, maar alleen L-threonine is fysiologisch actief. Het stereo-isomeer L-allo-threonine is uiterst zeldzaam in de natuur.


L-Threonin - L-Threonine.svg D-Threonine.svg

L-Threonine (2S,3R) & D-Threonine (2R,3S)

L-allo-Threonine.svg D-allo-Threonine.svg

L-allo-Threonine (2S,3S) & D-allo-Threonine (2R,3R)


Functies

Threonine is in hoge concentraties aanwezig in het hart, skeletspieren en het centrale zenuwstelsel. 


Het is nodig om de juiste eiwitbalans in het lichaam te behouden, en helpt bij de vorming van collageen en elastine in de huid. 


Daarnaast is het betrokken bij de leverfunctie (waaronder bestrijding van leververvetting), lipotrope functies in combinatie met asparaginezuur en methionine en de ondersteuning van het immuunsysteem door de productie van antilichamen en bevordert thymus groei en activiteit. 


Andere voedingsstoffen worden ook beter geabsorbeerd wanneer threonine aanwezig, en is ook gebruikt als onderdeel bij de behandeling van geestelijke gezondheid.


Het is een voorloper van isoleucine en onbalans kan ontstaan als de synthese vanaf aspartaat onjuist waarden heeft. 


Bij mensen kan een tekort aan threonine leiden tot prikkelbaarheid en een algemeen moeilijke persoonlijkheid. 


bron Wikipedia


CYSTEÏNE - NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR



C3H7NO2S

(2R)-2-amino-3-sulfanylpropaanzuur

Andere namen thioserine, (R)-2-amino-3-mercaptopropaanzuur



Waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen -Schadelijk


Goed oplosbaar in water, ethanol, azijnzuur

Slecht oplosbaar in di-ethylether, benzeen


Nutritionele eigenschappen

Type nutriënt aminozuur



Cysteïne komt voor in talrijke soorten voeding, waaronder varkensvlees, kippenvlees, kalkoen, eend, eieren, melk, ricotta, yoghurt, Spaanse peper, knoflook, ui, broccoli, spruitjes, haver en linzen. 



Cysteïne (afgekort tot Cys of C) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren.


 In zuivere vorm is het een kleurloze vaste stof met een karakteristieke geur en het is goed oplosbaar in water. Cysteïne is, net als methionine, een van de twee natuurlijke aminozuren die zwavel bevatten.


Cysteïne wordt gecodeerd door de codons UGU en UGC.


Industriële productie

Op industriële schaal wordt cysteïne bereid door hydrolyse van menselijke haren (deze bevatten tot 14% cysteïne) en van eendenveren. China is een van de belangrijkste producenten van cysteïne.


Het is ook mogelijk om cysteïne via een organische synthese met behulp van een E. coli mutant te maken, maar de kostprijs hiervan is veel hoger. 


Biosynthese

De biosynthese van cysteïne in dieren start met het aminozuur serine en homocysteïne. Homocysteïne wordt gevormd uit methionine via het intermediair S-adenosylmethionine. Het enzym cystathionine-bèta-synthase combineert serine en homocysteïne via een condensatiereactie tot de asymmetrische thio-ether cystathionine. Dit wordt vervolgens, met het enzym cystathionine-gamma-lyase, omgezet in cysteïne en alfa-ketobutyraat.


In planten en bacteriën start de biosynthese eveneens met serine, dat omgezet wordt in de ester O-acetylserine middels het enzym transacetylase. Het enzym O-acetylserinethiollyase zet dit intermediair om in cysteïne en acetaat.


Structuur

Het residu van cysteïne is een thiolgroep die via een methyleengroep verbonden is met het centraal α-koolstofatoom. 


Door aanwezigheid van de thiolgroep bestaat mogelijkheid tot deprotonering, waarbij het thiolaat ontstaat. Deze deprotonering treedt pas op onder basische omstandigheden.


 Cysteïne wordt geclassificeerd als een hydrofoob aminozuur. Desondanks is het goed oplosbaar in water, ethanol en azijnzuur. De reden hiervoor is de aanwezigheid van de polaire amine- en carbonzuurfunctie.


Eigenschappen

De thiolgroep in cysteïne bezit duidelijk nucleofiele eigenschappen en neemt als zodanig deel aan enzymatische reacties.


 Wanneer het aan lucht wordt blootgesteld oxideert het tot cystine, waarbij een zwavelbrug gevormd wordt. Dit structuurelement is van belang in verschillende eiwitten, onder andere in keratine.



Biologische en biochemische functies

Precursor van glutathion

Cysteïne is een antioxidant omdat het zwavel in een lage oxidatietoestand bevat. Antioxidanten vangen zuurstofradicalen (deze zijn afvalproducten van de celmetabolisme). 


Cysteïne is meer bepaald een precursor voor het tripeptide glutathion. Dit tripeptide wordt via biosynthese gevormd uit de aminozuren cysteïne, glycine en glutaminezuur. 


Deze laatste twee zijn zeer toegankelijk door opname uit voeding, maar cysteïne veel minder en is dus de beperkende factor.


Zwavelbruggen

1rightarrow blue.svg Zie Zwavelbrug voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De vorming van zwavelbruggen of disulfidebruggen door oxidatie van cysteïne is een belangrijke stabiliserende structurele factor bij bepaalde eiwitten.


 Aangezien de omstandigheden in cellen meestal reducerend van aard zijn, zijn zwavelbruggen niet stabiel, hoewel er uitzonderingen bestaan. 


De vorming van zwavelbruggen is dus hoofdzakelijk voorbehouden voor proteïnen die zich in het extracellulair milieu bevinden.[3]


Zwavelbruggen kunnen enkel door cysteïne gevormd worden, niet door methionine. Dat komt doordat methionine geen thiolgroep bevat, maar een thio-ethergroep. 


Met agressieve oxidatoren wordt cysteïne omgezet in het overeenkomstige sulfien- en sulfonzuur. De gevormde zwavelbrug treedt meestal op als een soort crosslink tussen bepaalde delen in een proteïne of tussen proteïnen onderling. Hierdoor ontstaat een zekere vorm van rigiditeit in de tertiaire structuur van het proteïne. 


Insuline en keratine zijn voorbeelden van proteïnen met zwavelbruggen.


De vorming van zwavelbruggen wordt gekatalyseerd door het enzym disulfide-isomerase in het endoplasmatisch reticulum.


Bepaalde stoffen, zoals joodaceetamide, kunnen de vorming van zwavelbruggen verhinderen.


Precursor van ijzer-zwavelclusters

Cysteïne is een zeer belangrijke bron van zwavel in het menselijk metabolisme. 


Het sulfide in ijzer-zwavelclusters en in nitrogenase wordt onttrokken aan cysteïne.[4]


Metaalioncomplexen

Naast ijzer kunnen nog tal van andere metalen als cofactor dienen in enzymen waarin het thiolaat (de gedeprotoneerde vorm van het thiol) voorkomt. Voorbeelden zijn zink (in alcoholdehydrogenase), koper, ijzer (in cytochroom P450) en nikkel (in NiFe-hydrogenasen).


De thiolgroep bezit een hoge affiniteit voor zware metalen, waaronder kwik, lood en cadmium.[5] Dit wordt voorspeld op basis van de HSAB-theorie.


Rol in het schaap

Cysteïne is voor schapen noodzakelijk om wol te kunnen produceren.[6] Voor het schaap is cysteïne een essentieel aminozuur, dat wil zeggen dat het schaap deze stof niet zelf kan maken en dus uit het voedsel (gras) moet worden gehaald. Dit betekent dat schapen, wanneer ze in droogteperioden onvoldoende gras kunnen eten, ophouden met het produceren van wol.


Nutritionele eigenschappen en voorkomen

Hoewel het geclassificeerd wordt als een niet-essentieel aminozuur, blijkt cysteïne wel essentieel te zijn voor kinderen en oudere mensen. Onder normale omstandigheden, wanneer voldoende methionine (een essentieel aminozuur) aanwezig is, kan het relatief gemakkelijk biosynthetisch gevormd worden. 


De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid ligt op 14,5 mg per kilogram lichaamsgewicht. Het E-nummer van L-cysteïne is E920.


Het wordt ook toegepast als broodverbeteraar. Cysteïne zorgt ervoor dat brooddeeg minder plakkerig wordt en op industriële schaal beter te hanteren is. Binnen de Europese Unie is het gebruik van menselijke haren als grondstof voor voedingsadditieven overigens verboden. 


Bron wikipedia 


METHIONINE -ESSENTIEEL  AMINOZUUR


C5H11NO2S



Andere namen (S)-2-amino-4-(methylsulfanyl)-butaanzuur



Methionine komt in veel levensmiddelen voor, met name in vis (zalm, garnalen), vlees, gevogelte en groente (broccoli, groene erwten, spruitjes, spinazie), ei, volkorenbrood.soja, granen, zaden, zuivel en rijst.


Methionine (afgekort tot Met of M) is in zijn natuurlijke vorm, de L-vorm, een zwavelhoudend α-aminozuur. 


Het menselijk lichaam kan methionine aanmaken uit homocysteïne onder invloed van methionine synthase. 


Maar omdat methionine grotendeels gebruikt wordt in de geactiveerde methylcyclus als methyldonor  behoort het tot de essentiële aminozuren: 


de mens moet deze daarom via de voeding of via voedingssupplementen binnenkrijgen.


 Het niet-essentiële aminozuur L-cysteïne kan uitsluitend uit L-methionine worden aangemaakt, bij een tekort aan methionine zal cysteïne daarom ook een essentieel aminozuur worden.


De algemene formule is R-CH(NH2)-COOH waarbij R=-CH2-CH2-S-CH3.


Functie

Eiwitsynthese

Samen met cysteïne, is methionine een van de twee zwavelhoudende aminozuren die voor de eiwitsynthese kunnen worden gebruikt.


Methionine is een van de slechts twee aminozuren die door één enkel codon (AUG) worden gecodeerd in de standaard genetische code (tryptofaan, gecodeerd door UGG, is de andere). 


Het AUG codon is ook de "start"-boodschap (het startcodon) voor een ribosoom dat daarmee de translatie van een eiwit vanuit het mRNA begint.


 De consequentie is dat methionine het eerste aminozuur is aan de N-terminus in alle ontstane eiwitten in eukaryoten en archaea. 


Dit eerste methionine wordt echter vaak verwijderd of gemodificeerd, bijvoorbeeld door acetylering van de aminogroep.


Methyldonor

Niet voor de eiwitsynthese gebruikte methionine kan door reactie met ATP in S-adenosylmethionine (SAMe) omgezet worden, een belangrijke donor van methylgroepen in de meeste organismen.


 Deze methylgroepen worden voor de biosynthese van allerlei andere stoffen gebruikt, zoals bijvoorbeeld choline, creatine, adrenaline, carnitine, nucleïnezuren, histidine, taurine, glutathion, lecithine, fosfatidylcholine en andere fosfolipiden. 


Na het doneren van zijn methylgroep kan het gedemethyleerde molecuul (S-adenosyl-homocysteïne) worden omgezet in homocysteïne dat opnieuw kan worden gemethyleerd. 


Een andere mogelijkheid is dat de adenosylgroep hydrolytisch afgesplitst wordt, via de enzymen cystathioninesynthetase en cysthationase met serine in homoserine en cysteïne omgezet worden kan.


Ethyleensynthese

Door planten wordt methionine gebruikt voor de aanmaak van etheen. Dit proces staat ook wel bekend als de Yang Cyclus of de methionine cyclus.


Toepassing

Methionine wordt onder meer in de medische diagnostiek ingezet, bijvoorbeeld bij de zogenaamde methionine belastingstest. Dit is een methode om een verhoogd homocysteïnepeil in het bloed (hyperhomocysteïnemie) te bepalen.


DL-Methionine (dus het racemaat) wordt bij supplementering van diervoeders ingezet. Daarbij wordt de voedingswaarde van kippenvoer door geringe bijmenging van DL-methionine verbeterd. 


Dit wordt vooral toegepast wanneer het eigenlijke voer arm is aan zwavelhoudende aminozuren (cysteïne en methionine). Verreweg de meeste geproduceerde synthetische (racemische) methionine wordt voor dit doel gebruikt.


Risico's van suppletie

Een afbraakproduct van methionine is homocysteïne en suppletie van L-methionine kan het homocysteïnepeil van het bloed verhogen. 


Hyperhomocysteïnemie is een risicofactor voor atherosclerose en trombose. 


Dit risico is voornamelijk erfelijk, maar ook hormonaal bepaald. Vitamine B6 is nodig voor de omzetting van methionine in cysteïne. 


Vitamine B6 in combinatie met foliumzuur is zeer effectief om het homocysteïnepeil te verlagen.



In zijn natuurlijke L-vorm is methionine een proteïnogene aminozuur. Het behoort tot een van de essentiële aminozuren en kan door het lichaam niet zelf gesynthetiseerd worden. Daarom is een voldoende inname via de voeding of voedingssupplement van essentieel belang.



Zwavelverbindingen komen in alle leven wezens voor en hebben verschillende functies. Naast cysteïne is methionine het enige zwavelhoudende aminozuur. Bovendien speelt methionine een belangrijke rol in de synthese van veel belangrijke proteïnen zoals carnitine of melatonine. Methionine werkt vet oplossend en beperkt de depositie van vet in de lever.


Methionine is een belangrijke kraakbeen opbouwende stof


methionine


Gewrichtskraakbeen heeft voor de opbouw vooral zwavel nodig. Heeft het lichaam te weinig zwavel ter beschikking, heeft dit bij een gezond mens een lange tijd geen negatieve gevolgen. Bij mensen die aan artrose lijden, kan een te kort aan zwavel al in het begin van de ziekte negatief op het genezingsproces van het beschadigde weefsel uitwerken. Studies hebben aangetoond dat het kraakbeen van gezonden mensen ongeveer driemaal zoveel zwavel bevat als dat van artrose patiënten.1 Daar komt nog bij dat veel artrose medicamenten sulfaat binden, dat zijn de zouten van zwavelzuur. De behoefte aan zwavel stijgt bovengemiddeld.


Het activeren van lichaamseigen zwavelproductie wordt geadviseerd. Men kan niet zomaar zwavel bijvoorbeeld in de vorm van tabletten of een voedingssupplement tot zich nemen. In plaats daarvan is de toevoer van het aminozuur methionine van belang, want in combinatie met B-vitaminen kunnen talrijke zwavelachtige verbindingen geproduceerd worden. Methionine is in drie opzichten van belang: Het werkt ontstekingsremmend, pijnstillend en stimuleert de vorming van kraakbeen.


Methionine versterkt de nagels en is effectief tegen haaruitval


Dankzij zijn eigenschap zwavelhoudende ketens te vormen die zich beurtelings met elkaar verbinden, is methionine in staat de structuur van de haren en nagels te verbeteren.2 In het kader van een dermatologisch-congress in Florence werd in 2006 een studie gepubliceerd, wat als resultaat had dat het aandeel van de haren die zich in de groeifase bevinden bij de mehtionine groep die een gecombineerd preparaat uit aminozuren en het vitaminen-B-complex toegediend kreeg, significant boven de controlegroep lag.


PROLINE  NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR


 C5H9NO2


Andere namen (S)-pyrrolidine-2-carbonzuu


Proline (afgekort als Pro of P) is een hydrofoob aminozuur met een unieke structuur. 


Dit aminozuur versnelt de wondgenezing en gaat degeneratie van het bindweefsel tegen. 


Het biologische verouderingsproces wordt hierdoor vertraagd. 


Dit ingrediënt wordt veel gebruikt in producten om veroudering tegen te gaan.


 


Natuurlijke verschijningsvormen Proline

Proline is een non-essentieel aminozuur. Dit betekent dat het door het lichaam zelf wordt aangemaakt. 


Desondanks komt proline in dierlijk voedsel onder andere voor in eieren, vlees, wild en gevogelte. Dit aminozuur komt in plantaardig voedsel o.a. voor in maïs, tarwekiemen, sesamzaad, amandelen en pinda’s.


Het is een van de twintig natuurlijk voorkomende proteïnogene aminozuren die fungeren als bouwstenen van eiwitten. 


Proline bevat een pyrrolidine: een ring waarin het stikstofatoom (van de aminogroep) en het α-koolstofatoom van het aminozuur rechtstreeks deel uitmaken van de zijketen. 


Deze ringstructuur geeft proline een bijzondere conformationele rigiditeit en is van groot bij de totstandkoming van de eiwitstructuur.


Bij fysiologische pH is proline een apolaire verbinding door de aanwezigheid van de alifatische ring. Het wordt geclassificeerd als een niet-essentieel aminozuur omdat het lichaam (onder normale omstandigheden) voldoende proline kan vormen uit het eveneens niet-essentiële glutaminezuur.


 Proline wordt gecodeerd door de codons die beginnen met CC, namelijk CCA, CCC, CCG en CCU.



Biosynthese

De meeste organismen synthetiseren proline uit L-glutaminezuur. Dit aminozuur wordt omgezet in glutamaat-5-semialdehyde onder invloed van het enzym glutamaat-5-kinase en glutamaat-5-semialdehydedehydrogenase. 


Na ringsluiting van het ontstane glutamaat-5-semialdehyde ontstaat een molecuul dat gereduceerd wordt tot proline (door gebruikmaking van NADH). 


Het is ook mogelijk dat het glutamaat-5-semialdehyde wordt omgezet in ornithine en vervolgens cycliseert tot proline.[1]


Eigenschappen

Rol in eiwitstructuur

Proline heeft een uitzonderlijke structuur: het stikstofatoom zit vast in een ring. 


Hierdoor zijn de phi- en psi-hoeken minder flexibel dan bij andere aminozuren: het molecuul is 'stijf'.[2] Tevens bindt het stikstofatoom slechts één waterstofatoom, waar dit er twee zijn bij de andere aminozuren. 


Als proline bindt aan een ander aminozuur, dan is dit waterstofatoom weg. De resulterende amidegroep kan dan geen H-brug vormen.


Om deze twee redenen verstoort dit aminozuur secundaire structuren in eiwitten zoals alfa-helices en bèta-sheets. 


Het komt daarom voornamelijk voor in 'bochten' waar secundaire structuren met elkaar verbonden worden en aan het uiteinde van een alfa-helix of bèta-sheet.


Collageen

Meerdere proline-residuen naast elkaar kunnen leiden tot de vorming van een polyprolinehelix, een veelvoorkomende secundaire structuur in collageen.


 Hydroxylering van proline (of toevoeging van andere elektronegatieve substituenten zoals fluorine) verhoogt de conformationele stabiliteit van collageen aanzienlijk.


Hydroxylering van proline is daarom een belangrijk mechanisme voor de instandhouding en aanmaak van bindweefsels in veel dieren. Wanneer de hydroxylering in onvoldoende mate plaatsvindt, kunnen aandoeningen als scheurbuik optreden.


Vrij proline

In vrije vorm komt de stof o.a. voor in de grassoort Antarctische smele. Dit is waarschijnlijk een reactie op de barre omstandigheden waaronder deze plant nog weet te gedijen.

ASPARAGINEZUUR  - NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR

 

C4H7NO4


IUPAC-naam (2S)-2-aminobutaandizuur

Andere namen 2-aminobutaandizuur, aspartaamzuur  - aspartic acid 



Schadelijk

Waarschuwing


Oplosbaarheid in water 4 g/l

Slecht oplosbaar in water



Aangezien asparaginezuur niet-essentieel is, hoeft het niet uitsluitend via de voeding te worden opgenomen. Asparaginezuur komt voor in: spruitjes, havervlokken, avocado, asperges, suikerriet en melasse van suikerbieten.


Asparaginezuur (afgekort tot Asp of D) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren die de bouwstenen zijn van eiwitten. De stof komt voor als kleurloze schilferige of naaldvormige kristallen, die slecht oplosbaar zijn in water.


Zouten en esters van asparaginezuur worden aspartaten genoemd.


Asparaginezuur wordt gecodeerd door de codons GAU en GAC.


Ontdekking

Asparaginezuur werd in 1827 ontdekt door Plisson, doordat hij asparagine (dat een 20-tal jaar daarvoor al werd geïsoleerd uit asperges) behandelde met een base.


Synthese

Op industriële schaal wordt asparaginezuur bereid door additie van ammoniak aan de dubbele binding in fumaarzuur.


 Daarbij worden bepaalde micro-organismen en het enzym L-aspartase ingezet. Het kan ook bereid worden door een transaminering van de ketonfunctie in oxaalazijnzuur.


Structuur

Het residu van asparaginezuur is een carboxylgroep die via een methyleengroep verbonden is met het centraal α-koolstofatoom. 


Daar aanwezigheid van de carboxylgroep bestaat mogelijkheid tot deprotonering, waarbij de carboxylaatgroep ontstaat. 


Bijgevolg wordt asparaginezuur geclassificeerd als een geladen aminozuur. Desondanks is het slecht oplosbaar in water.


Biochemische rol

Asparaginezuur is een van de niet-essentiële aminozuren bij zoogdieren, omdat het door een transaminering kan gevormd worden uit oxaalazijnzuur. 


Het kan ook gevormd worden in de ureumcyclus uit ornithine en citrulline. 


In planten en micro-organismen is aspartaat een belangrijke precursor van andere aminozuren, waaronder methionine, threonine, isoleucine en lysine. 


De omzetting van aspartaat naar deze aminozuren start met de reductie tot diens semi-aldehyde.[2]


Eigenschappen

Asparaginezuur is betrokken bij de vorming van glucose, de gluconeogenese en het is de precursor van aspartaat. 


Aspartaat is een excitatoire (stimulerende) neurotransmitter . 


Er wordt wel vermoed dat het functioneert om vermoeidheid tegen te gaan en dus een rol speelt bij het uithoudingsvermogen, maar daar is geen sterk bewijs voor.



ASPARIGINE  -  NIET ESSENTIEEL  AMINOZUUR


C4H8N2O3



IUPAC-naam (2S)-2,4-diamino-4-oxobutaanzuur


Asparagine komt voor in onder andere asperges, zuivelproducten, vlees, vis, aardappelen, groenten, noten en zaden.



Asparagine (afgekort tot Asn of N) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. 


De naam werd afgeleid van asperge. In 1806 werd dit aminozuur door Nicolas-Louis Vauquelin en Jean-Pierre Robiquet voor het eerst uit het sap hiervan geïsoleerd. Het was het eerste aminozuur dat ooit werd geïsoleerd.


De reactie tussen asparaginezuur en reducerende suikers of reactieve carbonylverbindingen leidt tot vorming van acrylamide in voeding, wanneer deze voldoende worden verhit. 


Zo wordt acrylamide gevormd bij onder meer frieten, aardappelchips en geroosterde koffiebonen.


Asparagine wordt gecodeerd door de codons AAU en AAC.


Biosynthese

De precursor bij de biosynthese van asparagine is oxaloacetaat. 


Dit wordt omgezet naar het aspartaat door middel van het enzym transaminase. 


Dit enzym verplaatst de aminogroep van glutamaat naar het oxaloacetaat, waardoor dit glutamaat wordt omgezet in α-ketoglutaraat. 


Het enzym asparaginesynthetase zet het gevormde aspartaat daarna om naar asparagine, met verbruik van ATP (dat wordt omgezet naar AMP en pyrofosfaat) om het aspartaat te activeren. 


Hierbij wordt β-aspartyl-AMP gevormd, een tijdelijk complex van dit aspartaat en het gevormde AMP. 


Tijdens deze reactie wordt ook de ammoniumgroep van glutamine overgeplaatst naar dit complex, waardoor asparagine en vrij AMP ontstaan. Glutamine wordt hierbij omgezet naar glutamaat.


Structuur en voorkomen in een eiwit

Hoewel de stikstofgroep bij neutrale pH niet geladen is, is asparagine wel degelijk polair. 


Het relatieve gemak waarmee stikstof elektronen afstaat leidt tot een grote bijdrage van de carbonzuuramidegroep aan de structuur van het residu. 


Om deze reden wordt asparagine vaak in het reactieve centrum van enzymen aangetroffen. 


Aangezien het residu waterstofbruggen kan vormen met bepaalde andere residuen uit de peptideketen, wordt asparagine vaak aangetroffen aan het begin en op het einde van α-helices en in felle krommingen van de β-sheets. 


Glutamine, het verwante aminozuur met een extra methyleengroep, is hiervoor minder geschikt wegens de grotere conformationele entropie.


Bij glycosylering van een peptideketen wordt de suikergroep altijd aan het stikstofatoom uit de restgroep van aspargine gebonden. Vandaar de term N-gekoppelde glycosylering.


Chiraliteit

Zoals de meeste natuurproducten is asparagine chiraal. Dit komt doordat het aminozuur wordt geproduceerd door een enzym. Moleculen geproduceerd door enzymen zijn heel vaak stereospecifiek (enzymen zelf zijn ook chiraal). 


Asparagine heeft twee enantiomeren: L-(S)-asparagine en D-(R)-asparagine. Het grote verschil tussen de twee is de smaak. L-asparagine smaakt bitter, D-asparagine smaakt zoet.


Asparagine komt, zoals de meeste andere aminozuren, in de natuur echter bijna enkel voor in de L-vorm. 


De D-vorm kan gevormd worden in sommige bacteriën.




Toepassingen

Asparagine zou een bloedzuiverende werking hebben, en het speelt een belangrijke rol bij de afbraak van gifstoffen uit het lichaam. 


Asparagine nemen na het drinken van alcohol zou de afbraak van de alcohol versnellen, maar deze claim is twijfelachtig.


Asparagine kan in cosmetica gebruikt worden in haar- en huidconditioners, of als antistatische stof of als maskerende stof van andere geuren of kleur

GLUTAMINEZUUR - NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR



C5H9NO4


IUPAC-naam 2-aminopentaandicarbonzuur



Slecht oplosbaar in water, ethanol

Onoplosbaar in di-ethylether, aceton, azijnzuur


Nutritionele eigenschappen

Type nutriënt aminozuur



Glutaminezuur komt voor in onder andere rundvlees, gevogelte, zalm, eieren, melk, walnoten, mais, tarwe, rijst, tomaten en erwten.


Type additief smaakversterker

E-nummer E620


Glutaminezuur (afgekort tot Glu of E) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren die de bouwstenen vormen voor alle eiwitten. De stof komt voor als een witte vaste stof, die slecht oplosbaar is in water.


Het behoort niet tot de voor de mens essentiële aminozuren. Het is een toegestaan additief en bezit E-nummer E620. 


Zouten en esters van glutaminezuur worden glutamaten genoemd. Glutamaat is een van de belangrijkste neurotransmitters in het zenuwstelsel en is vooral in overmaat aanwezig in de hersenschors.


Glutaminezuur wordt gecodeerd door de codons GAA en GAG.



Biosynthese

Glutaminezuur kan via verschillende biochemische reacties gevormd worden:


Reactie van glutamine en water, gekatalyseerd door het enzym glutaminase


Reactie van N-acetylglutaminezuur met water


Reactie van alfa-ketoglutaarzuur met NADPH en ammonium, gekatalyseerd door het enzym glutamaat-dehydrogenase (GLUD1 en GLUD2)


Reactie van alfa-ketoglutaarzuur met een alfa-aminozuur, gekatalyseerd door het transaminase


Reactie van 1-pyrroline-5-carbonzuur met NAD+ en water, gekatalyseerd door aldehyde-dehydrogenase ALDH4A1


Reactie van N-formiminoglutaminezuur met foliumzuur, gekatalyseerd door het enzym formiminotransferase-cyclodeaminase


Structuur

Het residu van glutaminezuur is een carboxygroep. Door de aanwezigheid van deze carboxygroep bestaat de mogelijkheid tot deprotonering, waarbij de carboxylaatgroep ontstaat.


 Bijgevolg wordt glutaminezuur geclassificeerd als een geladen aminozuur. Desondanks is het slecht oplosbaar in water.


De structuur is vergelijkbaar met asparaginezuur, maar bij glutaminezuur bevat de zijketen een extra koolstofatoom.



Glutamaat


Glutamaat is een belangrijk molecuul in het cellulaire metabolisme.




Derivaten

Het natriumzout mononatriumglutamaat wordt gebruikt als een smaakversterker.

GLUTAMINE - NIET ESSENTIEEL AMINOZUUR 



C5H10N2O3



IUPAC-naam 2-amino-4-carbamoylbutaanzuur


Glutamine komt in grote hoeveelheid voor in kwark, maar ook in yoghurt, melk en eieren. Verder komt het aminozuur ook voor in soja, tarwe, spinazie, kolen, bonen en tofoe.


Oplosbaarheid in water (bij 18°C) 26 g/l

Matig oplosbaar in water

Onoplosbaar in methanol, benzeen, chloroform


Glutamine (afgekort tot Gln of Q) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. De stof komt voor als een kleurloze en reukloze vaste stof, die matig oplosbaar is in water.


Glutamine wordt gecodeerd door de codons CAA en CAG.



Structuur

Het residu van glutamine is een primair amide. Glutamine wordt geclassificeerd als een polair ongeladen aminozuur. Het is bijgevolg oplosbaar in water.


De structuur is vergelijkbaar met asparagine, maar bij glutamine bevat de zijketen een extra koolstofatoom.


Door de naburige carbonylgroep kan de primaire aminegroep uit de zijketen niet geprotoneerd worden.


Biochemische functies

Glutamine wordt geclassificeerd als een niet-essentieel aminozuur, maar in sommige omstandigheden (zoals bij intense inspanningen of klachten aan het maag-darmstelsel) kan het als essentieel beschouwd worden.


Net als andere aminozuren, is glutamine belangrijk voor de bouw van proteïnen.


 Ook is glutamine cruciaal in stikstofvastleggende metabolismen.


Het enzym dat ervoor zorgt dat glutamine kan worden vastgelegd in aminozuren is glutaminesynthetase.


 Ditzelfde enzym staat ook in voor de biosynthese van glutamine uit glutaminezuur en ammoniak.


Glutamine is van belang bij de regulatie van de zuur-basebalans in de nieren.


 Het is, naast glucose, ook een bron van cellulaire energie en doet dienst als transportmiddel van ammonium in het bloed.


De aminozuren glutamine en glutaminezuur zijn chemisch nauw met elkaar verbonden. Het menselijk lichaam kan L-glutamine uit L-glutaminezuur door de glutamaat-ammoniak-ligase zelf produceren.


 In het licht van de talrijke stofwisselingsprocessen, waarin glutamine is betrokken, is het niet verwonderlijk dat glutamine het aminozuur met de hoogste concentratie in het bloed, de spieren, de hersenen- en spinale vloeistof is. 


Het is met 60% het grootste deel van de vrije aminozuren in het lichaam.


De vraag naar glutamine verhoogt met toenemende fysieke en mentale stress, evenals verhoogde stress niveaus.


 De lichaamseigen productie van dit belangrijke aminozuur vindt met toenemende leeftijd niet meer in voldoende hoeveelheid plaats, waardoor toevoer van buitenaf aangeraden wordt.


Glutamine reguleert de zuur-base-huishouding en verstevigt de huid.


De verzorging met belangrijke microvoedingsstoffen bevordert de nieuwe productie van huidcellen en vertraagt de veroudering van de huid.  


Daarom is een uitgebalanceerd dieet de basisvoorwaarde voor een gezonde huid. Eenzijdige en ongezonde voeding kan tot een verzuring leiden, de zuur-base-huishouding raakt uit het evenwicht met als gevolg dat cellen en weefsel vernietigd worden.


Cruciaal onderdeel van een evenwichtige zuur-base-huishouding is het aminozuur glutamine. 


Giftige ammoniak wordt dankzij glutamine in de nieren gesplitst, de alkalische ammoniak molecuul bindt zuur en word uitgescheiden. 


Een ander voordeel: het voor de lichaamseigen neutralisatie van het zuur benodigde bicarbonaat wordt opgeslagen.


Toereikend aanbod van glutamine is belangrijk voor een elastische en stevige huid. Wanneer er te weinig glutamine beschikbaar is, haalt het lichaam de nodige eiwitten uit de spiermassa en verandert het in glutamine en energie. 


Daardoor gaan spier eiwitten verloren, spier strengen worden dunner, de gehele huid wordt slapper. Wetenschappers noemen glutamine niet voor niks »fontein van de jeugd van binnenuit«.


Glutamine werkt immuunsysteem versterkend en is essentieel voor de haar opbouw


Glutamine dient als stikstof- en koolstof leverancier en als belangrijke bouwsteen voor de opbouw en het behoud van de spieren. 


Het aminozuur wordt voor de nucleotide synthese benodigd, waarbij juist snel delende cellen waaronder ook de cellen van het immuunsysteem en de haarfollikels vallen, van dit energie bron afhankelijk zijn.


Glutamine bestrijdt de vet opslag


Glutamine kan in de nieren in glucose worden omgezet, en dat zonder de glucagon- en insulinewaarde te beïnvloeden. 


Door het omzeilen van door de insuline ontstane vet depositie werkt glutamine de opslag van voedingsvetten tegen.


Dit kan heel handig zijn bij het reguleren van het lichaamsgewicht. Bovendien zijn er bewijzen dat glutamine het verlangen naar suiker en alcohol vermindert.


Andere functies van glutamine en glutaminezuur


De hersenen worden bij de synthese van glutamine uit glutaminezuur tegen de giftige werking van ammoniak beschermd.


 Door de bescherming tegen deze cytotoxine wordt een beperking van de hersenfuncties vermeden, wat lange- en korte termijn geheugen verbetert.


Patiënten met vermoeidheidssymptomen en hersenafwijkingen vertonen vaak een gebrek aan glutaminezuur.


 Rusteloosheid, slapeloosheid en gebrek aan concentratie zijn daarmee verbonden. 


Glutamine verhoogt de productie van de Gamma-Aminoboterzuur afgekort GABA. 


GABA is een belangrijke neurotransmitter, die als sluiswachter de geleiding tussen de zenuwcellen van de hersenen remt en daarmee als een natuurlijk kalmerend middel fungeert.


 Heeft het lichaam voldoende glutamine ter beschikking, dan kan het GABA bouwen. 


Met positieve effecten: innerlijke rust, evenwicht ook in stressvolle situaties, verbeterde concentratie en ontspannende slaap


LYSINE - ESSENTIEEL AMINOZUUR


C6H14N2O2


IUPAC-naam (2S)-2,6-diaminohexaanzuur


Lysine (afgekort als Lys, K) is een basisch, natuurlijk voorkomend aminozuur. 


Het is een van de twintig proteïnogene aminozuren die in alle organismen gebruikt wordt voor de synthese van eiwitten. 


De zijketen van lysine bestaat uit een lange alifatische staart eindigend in een aminogroep, die onder fysiologische omstandigheden positief geladen is. 


Lysine wordt gecodeerd door de codons AAA en AAG.


Lysine wordt geclassificeerd als een voor mens en dier essentieel aminozuur: het kan enkel uit voeding worden verkregen. 


Lysine is vooral aanwezig in dierlijke producten (vlees, vis en gevogelte). Lysine is goed voor een mooie huid. Zit ook in: kaas, bonen, aardappelen, melk, en tarwe en eieren in mindere mate.


Naast eiwitsynthese is lysine van belang bij de versteviging van collageen en de vorming van carnitine voor vetzuursynthese. 


Lysine is eveneens betrokken bij de modificatie van histonen en daarmee in de regulering van het epigenetica.



Biosynthese

Planten en micro-organismen kunnen lysine de novo synthetiseren uit eenvoudige precursors. Er zijn twee biosyntheseroutes ontdekt die starten uit de verbindingen α-ketoglutaraat en aspartaat.


Eigenschappen

Lysine is een relatief groot aminozuur met een eenvoudige structuur. 


Mensen en dieren kunnen het zelf niet maken en moeten het daarom uit hun voeding opnemen.


 Het behoort daarom tot de essentiële aminozuren. Varkens, kippen en runderen krijgen lysine bijvoorbeeld als voedersupplement


Lysine vertoont, net als de meeste andere aminozuren (behalve glycine), optische isomerie waardoor twee configuratie is van het lysinemolecule mogelijk zijn:


 D (Dextro) en L (Laevo). Alleen de L-vorm is fysiologisch actief.


De algemene formule R-CH(NH2)-COOH waarbij R=-CH2-CH2-CH2-CH2-NH2.


Toepassingen

Het overgrote deel van het industrieel geproduceerde lysine dient als veevoederadditief, maar daarnaast heeft het ook een aantal andere toepassingen. 


Zo zit het met andere aminozuren in infuusoplossingen en krachtdrankjes voor bodybuilders. 


In een hoofdpijntablet helpt het om de bloed-hersenbarrière te slechten en het medicijn dus op de juiste plaats in het lichaam te krijgen. 


Ook zijn er voedingssupplementen verkrijgbaar die beweren een uitbraak van het herpes simplex-virus te verminderen en voorkomen, maar hier is geen onomstotelijk bewijs voor.


Tot slot bevatten een aantal cosmeticaproducten lysine.


Prof. John W. Frost van de Michigan State University heeft een methode ontwikkeld om L-lysine om te zetten in ε-caprolactam, de grondstof van het polyamide nylon-6. 


De methode bestaat uit de cyclisatie van L-lysine tot α-amino-ε-caprolactam, gevolgd door verwijdering van de aminegroep (deaminering) van deze verbinding.


 Deze techniek biedt de mogelijkheid om biomassa te gebruiken als grondstof voor nylon-6 in plaats van benzeen of fenol. 


Cellulose of zetmeel uit biomassa kan door hydrolyse worden omgezet in suikers, waarmee bepaalde bacteriën (meer bepaald Corynebacterium glutamicum) dan L-lysine kunnen produceren.[3]


Poly-L-lysine

Het peptide poly-lysine is een polymeer van verschillende lysines. 


Omdat de aminogroep een pKa van 10,2 heeft, is deze groep bij (neutrale) pH 7, positief geladen (-NH3+).


Met dit positief geladen polymeer kan DNA gebonden worden (bij de constructie van DNA-microarrays): Een glasoppervlak is bij neutrale (en basische) pH deels negatief geladen door SiO−-groepen. Zij kunnen elektrostatisch met polylysine binden, dat op zijn beurt dan weer de negatief geladen fosfaat-groepen van DNA bindt.



ARGININE - SEMI ESSENTIEEL AMINOZUUR


C6H14N4O2


IUPAC-naam (2S)-2-amino-5-(diaminomethylideenamino)pentaanzuur


Arginine, of beter gezegd de L-structuur L-arginine is een semi-essentieel aminozuur. 


Komt in dierlijk voedsel o.a. voor in: kaas, vlees, gevogelte, eieren, vis en schelpdieren. Dit aminozuur komt in plantaardig voedsel o.a. voor in: noten, amandelen, banaan, chocolade, erwten, knoflook en ginseng.



Arginine (afgekort tot Arg of R) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. Het werd in 1895 voor het eerst geïsoleerd uit hoorn.


Arginine wordt gecodeerd door de codons CGU, CGC, CGA, CGG, AGA en AGG.



Structuur

Het residu van arginine bestaat uit een korte koolstofketen met op het einde een guanidiniumgroep.


 Arginine is derhalve een basisch aminozuur. De zuurgraad van het residu wordt versterkt door resonantie in de guanidiniumgroep.



Semi-essentieel aminozuur

Arginine is een semi-essentieel aminozuur. Dat wil zeggen dat het in bepaalde omstandigheden niet meer in voldoende mate kan worden aangemaakt door het lichaam (en dan essentieel kan worden). 


Zo is arginine een essentieel aminozuur voor kinderen. Volwassenen kunnen, onder normale omstandigheden, voldoende arginine aanmaken uit glutamine, glutaminezuur en proline. 


Niettemin blijft de inname via de voeding de belangrijkste factor voor het bepalen van de argininestatus, aangezien de biosynthese ervan niet wordt verhoogd in tijden van tekorten of onvoldoende aanvoer via de voeding. 


De lever kan uit arginine ornithine aanmaken.


Precursor van stikstofmonoxide

In de jaren '90 van de 20e eeuw werd ontdekt dat L-arginine een precursor is van stikstofmonoxide (NO), een belangrijke biochemische signaalstof in het lichaam. 


Veel van de fysiologische effecten van arginine kunnen op deze manier worden verklaard. Stikstofmonoxide (vroeger ook wel endothelial-derived relaxing factor genoemd)', is een belangrijke signaalstof die een rol speelt in diverse endotheel-afhankelijke fysiologische effecten in het hart- en bloedvatstelsel.


 Onder omstandigheden waarbij stikstofmonoxide nodig is voor bepaalde fysiologische functies, kan de hoeveelheid beschikbaar stikstofmonoxide een limiterende factor zijn.


 Stikstofmonoxide is onder meer nodig voor het bereiken en handhaven van een erectie.


Vanwege de stikstofmonoxidestimulerende effecten van arginine kan het worden ingezet bij onder andere angina pectoris, hoge bloeddruk, hartfalen, hart- en vaatziekten, pre-eclampsie, etalagebenen en impotentie.


Effect op het immuunsysteem

Arginine heeft een krachtig effect op de werking van het immuunsysteem.


 Argininesuppletie blijkt de immuunfunctie te stimuleren en blijkt het optreden van post-operatieve infecties te verminderen. 


Om deze redenen kan het een bijzonder nuttig nutriënt zijn tegen immuundeficiënties, zoals aids. De doseringen die voor dergelijke effecten nodig zijn (meer dan 10 gram per dag), zijn echter veel hoger dan normaal via de voeding kan worden binnengekregen.


Overige toepassingen

In het pancreas zorgt arginine voor de afscheiding van insuline.


 Onderzoek heeft aangetoond dat een verhoogde dosis van arginine zorgt voor langere en intensere orgasmes. 


Arginine speelt een belangrijke rol bij de gezondheid van onze lever en een nog belangrijkere rol bij de afbraak van ammoniak. 


Arginine werkt ook bevorderend voor wondgenezing en om de bloedcirculatie te versnellen van het lichaam.


Dosering

De doseringen arginine die in klinisch onderzoek worden gebruikt lopen sterk uiteen, van slechts 500 milligram per dag bij oligospermie tot 30 gram per dag bij bijvoorbeeld kanker of pre-eclampsie. 


Meestal worden doseringen tussen 7 en 15 gram per dag ingezet, maar ook kleinere doses (1-3 gram) worden gebruikt. 


L-arginine wordt beter opgenomen op een lege maag (dat wil zeggen: zonder de aanwezigheid van andere aminozuren of voedingstoffen).


Toxicologie en veiligheid

Overdoses zijn zeldzaam maar mogelijk met symptomen zoals: verdikte huid, diarree, hoofdpijn, en (spier)zwakte.


Zwangere vrouwen en zogende vrouwen en schizofrene personen moeten extra doses vermijden.



Arginine is betrokken bij veel stofwisselingsprocessen en belangrijk bij de behandeling van hart- en vaatziekten en hoge bloeddruk. 


Arginine verbetert de doorbloeding, versterkt het immuunsysteem en beïnvloed de libido van de man positief.



ARGININE HELPT OP VELE MANIEREN


1. de wondgenezing versnelt, 

2. de vetverbrandingverbeterd en 

3. bij diëten voor gewichtsverlies gebruikt kan worden. 


De rol bij het verlagen van de cholesterolspiegel wordt aan zijn functie als biologische voorganger van stikstofmonoxide (NO) toegeschreven


4. De potentie kan door middel van arginine verhoogd worden


Naast verschillende chemische middelen kan de potentie en seksuele prestaties ook met bepaalde aminozuren positief beïnvloed worden. Dit geldt vooral voor de aminozuren arginine en ornithine.


In 1998 werd de Nobelprijs voor geneeskunde voor de bijzondere kennis rondom de samenhang van stikstofmonoxide en de enige voorloper van arginine toegekend. 


Het aminozuur L-arginine verbetert door middel van stikstofmonoxide de doorbloeding en zuurstof toevoer naar de coronaire en arginineperifere bloedvaten. 


Bij personen die met toenemende mate arginine opnemen, stijgt het stikstofmonoxide niveau in het bloed. 


Stikstofoxiden ontspannen de wanden van de bloedvaten en verbetert zo de bloedsomloop in het gehele lichaam, met inbegrip van het zwellichaam in de penis.


 Daarnaast verhoogt arginine de nitriet-oxide-spiegel, wat de slagaders elastischer maakt. Dit effect kan de bloeddruk verlagen en de erectiele capaciteit verbeteren.


Bovendien komen voedingsstoffen en zuurstof sneller via het bloed in de organen wat over het algemeen positieve effecten op de mannelijke potentie, uithoudingsvermogen en seksuele prestaties heeft.


Vrij van bijwerkingen


De erectie-verbeterende werking van arginine is al sinds enige tijd bekend. Echter in het kader van de discussie betreffende bekende potentie pillen komen de voordelen van dit aminozuur weer terug op de voorgrond.


 Het werkt op een vergelijkbare manier als synthetische pillen, maar is goedkoper en vrij van bijwerkingen. 


In tegenstelling tot de bekende chemische potentie pillen werkt arginine niet gelijk - het effect op de potentie is na enige tijd merkbaar. Daarom is het gebruik van arginine volledig veilig.


Ook  wordt verbetering van de kwaliteit van sperma  gesuggereerd , meer zaad en meer beweeglijk zaad.  


5. Betere haargroei 

Het vaatverwijdende effect van arginine bevordert de haargroei


Naast de potentie verhogende eigenschappen, kan aan arginine als voorloper van stikstofoxides, essentiële eigenschappen met betrekking tot de haargroei worden toegeschreven. 


Uit arginine gevormde stikstofoxiden openen de kalium kanalen van de cellen. Daardoor kan de doorbloeding van de haarwortels verbeteren en de haargroei gestimuleerd worden.



6. Arginine helpt de insulineresistentie verminderen en verhoogt zo de glucosetolerantie en insulinegevoeligheid bij diabetes mellitus type 2. 


Naast de voor diabetici belangrijke maatregelen, zoals een gezond voedingspatroon en gewichtscontrole, kan arginine ondersteunend werken bij de minimalisering van de insuline behoeften.


7. Slaapverbetert 


Ammoniak is een cytotoxine, dat bij de afbraak van proteïnen ontstaat. Is er teveel ammoniak in het lichaam, bijvoorbeeld omdat de lever niet goed functioneert, kan ammoniak in de hersenen terechtkomen en belangrijke functies verhinderen. Een te hoge ammoniakspiegel kan uiteindelijk slapeloosheid veroorzaken. Eenvoudig gezegd verbetert de extra opname van aminozuren arginine, ornithine en glutamine de slaap, doordat ze de stoorfactor ammoniak binnen de ureumcyclus ontgiften.


8. Verbetert botopbouw

Collageen is een proteïne, dat een elementair onderdeel van verschillende bindweefsel (zoals kraakbeen) en de botten zijn.  Arginine bevordert de ontwikkeling van collageen en is dus een essentiële factor voor de bottenopbouw. Arginine ondersteunt bovendien de groei van botcellen, waaruit zich de eigenlijke botmassa vormt. Een studie uit 2002 heeft aangetoond dat een gebrek aan arginine in het bijzonder bij oudere vrouwen een mogelijk oorzaak voor osteoporose kan zijn.


9. Geheugenverbetering


10. Versterking Immuunsysteem



HISTIDINE SEMI-ESSENTIEEL AMINOZUUR


C6H9N3O2


IUPAC-naam 2-amino-3-(3H-imidazol-4-yl)propaanzuur


Andere namen imidazoolalanine



Histidine is een semi-essentieel aminozuur. Het komt voor in onder andere rundvlees, gevogelte, zalm, eieren, melk, walnoten, mais, rijst, sojabonen en erwten.


Histidine (afgekort tot His of H) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. 


De zuivere stof komt voor als kleurloze kristallen, die matig oplosbaar zijn in water. Histidine werd in 1896 voor het eerst geïsoleerd door de Duitse biochemicus Albrecht Kossel.


Histidine wordt gecodeerd door de codons CAU en CAC.



Biosynthese

Histidine wordt uit fosforibosylpyrofosfaat en ATP gesynthetiseerd, via een 11-stapsproces, waarvan 8 stappen door enzymen worden gekatalyseerd.


Structuur

Het residu van histidine is een imidazoolring, waarvan het stikstofatoom aan de dubbele binding kan geprotoneerd worden (hetgeen bij fysiologische pH ook het geval is). 


Als zodaning wordt histidine geclassificeerd als een polair geladen aminozuur. Desondanks is het maar matig oplosbaar in water.


De imidazoolring wordt gekenmerkt door een zekere vorm van tautomerie, meer bepaalde een imine-enamine-tautomerie. 


Het waterstofatoom dat aan het ene stikstofatoom is gebonden kan via de dubbele binding (die zelf ook verplaatst wordt) verschuiven naar het andere stikstofatoom:


Biologisch en biochemische functies

Histidine speelt een belangrijke katalytische rol in vele enzymen. 


Het kan fungeren als een zogenaamde proton-shuttle: het kan door zijn aromatische structuur aan de ene kant een proton opnemen en aan de andere kant een proton afstaan. 


Histidine maakt ook deel uit van de katalytische triade Ser-His-Asp, welke veel voorkomt in hydrolasen. 


Histidine kan de hydroxylgroep van serine deprotoneren, waardoor het ontstane alkoxide in serine een nucleofiele aanval kan uitvoeren. Het geprotoneerde histidine wordt hierbij gestabiliseerd door asparaginezuur.


Histidine is de precursor voor de aanmaak van histamine dat onder andere een hormonale functie bij ontstekingsreacties heeft en dienstdoet als neurotransmitter.


 Hierbij wordt histidine door het histidine-decarboxylase katalytisch gedecarboxyleerd:


Vorming van histamine uit histidine


PHENYLANALINE -  ESSENTIEEL AMINOZUUR


C9H11NO2


Andere namen Phe; 2-amino-3-fenyl-propaanzuur


Ook wel Fenylanaline 


Fenylalanine (afgekort tot Phe of F) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren. 


Fenylalanine is een essentieel aminozuur dat nodig is voor diverse biochemische processen. 


Fenylalanine is onder andere nodig voor de aanmaak van de neurotransmitters dopamine, adrenaline en noradrenaline in de hersenen.


Fenylalanine kan men beschouwen als het aminozuur alanine waaraan een aromatische ring (fenylgroep) is gebonden op de plaats van de terminale waterstof.


 Deze aromatische zijketen maakt dat fenylalanine sterk hydrofobe en apolaire eigenschappen bezit. 


Het aminozuur maakt in organismen deel uit van vrijwel elk eiwitmolecuul. 


Het aminozuur wordt gecodeerd door de volgende codons: UUC en UUU.


Belangrijke bronnen van fenylalanine zijn kaas, amandel, pinda's, sesamzaad, sojabonen en eiwitten in het algemeen. 


De kunstmatige zoetstof aspartaam bevat fenylalanine en voedingsmiddelen die aspartaam bevatten, zoals kauwgom en "Light" dranken, dragen dan ook de vermelding "bevat een bron van fenylalanine" op de verpakking.


 Desondanks is aspartaam geen belangrijke bron van fenylalanine in de voeding, aangezien gemiddeld 2 tot 4 mg/kg aspartaam per persoon per dag wordt ingenomen in Europese landen

 (en fenylalanine is daar maar een onderdeel van).


Bij mensen met fenylketonurie (PKU) kan fenylalanine hersenbeschadigingen veroorzaken, doordat het enzym fenylalaninehydroxylase (dat fenylalanine omzet in het aminozuur tyrosine), afwezig of onwerkzaam is.



TYROSINE  


C9H11NO3


IUPAC-naam Tyrosine


Andere namen onder andere: [1]

2-amino-3-(4-hydroxyfenyl)-propaanzuur

α-amino-para-hydroxyhydrokaneelzuur

2-amino-3-(p-hydroxyfenyl)-propionzuur

3-(p-hydroxyfenyl)alanine

α-amino-4-hydroxybenzeenpropaanzuur

4-hydroxyfenylalanine



Waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen

Schadelijk



Goed oplosbaar in zure en alkalische oplossingen

Matig oplosbaar in water

Onoplosbaar in di-ethylether, aceton


Nutritionele eigenschappen

Essentieel? semi-essentieel


Het woord tyrosine komt van het Griekse woord tyros (τυρός), dat 'kaas' betekent. In 1846 werd tyrosine voor het eerst geïsoleerd door Justus von Liebig uit caseïne, waarin het in relatief grote hoeveelheden voorkomt. 


Kaas (vooral Hüttenkäse en ricotta), kwark en melk zijn goede bronnen van tyrosine. 


De kleine witte vlekken die soms op kaas zichtbaar zijn, zijn tyrosinekristallen. Die getuigen van proteolyse (de afbraak van eiwitten tot aminozuren) die plaatsvond tijdens het rijpen van de kaas.


Andere voedselbronnen van tyrosine zijn eiwitrijke producten, zoals eieren, rund- en varkensvlees, gevogelte, vis en schaal- en schelpdieren. 


Ook in eiwitrijk plantaardig voedsel zoals tarwekiemen, havervlokken, amandelen, pecannoten, pompoenpitten, sesamzaad, limabonen, avocado's, kikkererwten, linzen, sojabonen en zonnebloempitten komt tyrosine veel voor.



Tyrosine (afgekort als Tyr of Y)[a] is een relatief groot, hydrofiel aminozuur met een aromatische zijketen. 


Als een van de twintig natuurlijk voorkomende α-aminozuren die voor eiwitsynthese worden gebruikt, maakt tyrosine deel uit van vrijwel elk eiwitmolecuul in alle levensvormen. 


Tyrosine wordt meestal geclassificeerd als een voor mens en dier niet-essentieel aminozuur omdat het lichaam (onder normale omstandigheden) voldoende tyrosine kan vormen uit het wel essentiële aminozuur fenylalanine.


Tyrosine is uitgangsstof voor de aanmaak van een aantal belangrijke hormonen en neurotransmitters. 


Deze signaalmoleculen vormen een centraal onderdeel van het sympathisch zenuwstelsel en hun concentraties in het lichaam en de hersenen zijn rechtstreeks afhankelijk van de opname van tyrosine uit voedsel of van biosynthese. 


Ook is het de voornaamste grondstof van het organische pigment melanine, dat verantwoordelijk is voor haar- en huidskleur. 


Tyrosine speelt eveneens een belangrijke rol bij communicatieprocessen in de cel (signaaltransductie), bijvoorbeeld bij het veroorzaken van veranderingen in de cel als gevolg van koppeling van een hormoon aan een membraanreceptor, dan wel het reguleren van enzymatische activiteit.


Tyrosine bestaat in twee vormen, de enantiomere L- en D-vormen, waarvan alleen de L-vorm natuurlijk voorkomt. 


Vanwege de aanwezigheid van een fenolische hydroxylgroep, is het een polair aminozuur. 


Tyrosine bezit door zijn bijzondere structuur zowel hydrofiele als hydrofobe eigenschappen. Het wordt tyrosyl genoemd wanneer ernaar verwezen wordt als functionele groep of zijketen.


Een tekort aan tyrosine (en zijn precursor fenylalanine) veroorzaakt een tekort aan dopamine en noradrenaline, wat gepaard gaat met onder meer depressie en apathie. 


De werking van tyrosinesuppletie is onderzocht bij onder meer de volgende aandoeningen: depressie, stress, ontwenningsverschijnselen na het stoppen met cocaïne, bij de ziekte van Parkinson, fenylketonurie en narcolepsie, de effectiviteit ervan werd daarbij lang niet altijd aangetoond. 


Tyrosine wordt als voedingssupplement verkocht en wordt gereguleerd volgens Europese richtlijnen.[b]



Tyrosine is een proteïnogeen aminozuur: het is een van de twintig natuurlijk voorkomende bouwstenen van eiwitten. Aminozuren zijn kleine organische moleculen. Ze koppelen in de cel in zeer grote aantallen aan elkaar en vormen dan lange aminozuurketens.


 Deze ketens kunnen zich vervolgens opvouwen waardoor een eiwit ontstaat met een specifieke ruimtelijke structuur. 


Eiwitten regelen de stofwisseling, het transport en de communicatie van cellen in alle levensvormen: in planten, dieren, schimmels en bacteriën. 


Ze geven vorm en stevigheid aan losse cellen en houden de cellen binnen een meercellig organisme bijeen. Direct en indirect is tyrosine betrokken bij alle levensprocessen.



De volgende voorbeelden geven een overzicht van het tyrosinegehalte in verschillende levensmiddelen. Naast de hoeveelheid tyrosine per 100 gram levensmiddel is het procentuele aandeel van tyrosine in het voedingseiwit aangegeven:[5]


Levensmiddel Totaal proteïne Tyrosine Aandeel

Varkensvlees, rauw 20,95 g 797 mg 3,8%

Kippenborstfilet, rauw 21,23 g 765 mg 3,6%

Zalm, rauw 20,42 g 759 mg 3,7%

Kippenei 12,56 g 499 mg 4,0%

Koemelk, 3,7% vet 3,28 g 158 mg 4,8%

Pompoenpitten 30,23 g 1093 mg 3,6%

Walnoten 15,23 g 406 mg 2,7%

Tarwemeel 10,33 g 312 mg 3,0%

Maismeel 6,93 g 282 mg 4,1%

Rijst, ongepeld 7,94 g 298 mg 3,8%

Sojabonen, gedroogd 36,49 g 1539 mg 4,2%

Erwten, gedroogd 24,55 g 711 mg 2,9%



Al deze voedingsmiddelen bevatten vrijwel uitsluitend L-tyrosine dat als eiwitbestanddeel gebonden is, en vrijwel geen vrij L-tyrosine. 


Gemiddeld bestaat voedingseiwit voor 4% uit tyrosine en voor 4,5 tot 5% uit fenylalanine. 


Afhankelijk van het aanbod tyrosine in de voeding vindt aanvulling plaats vanuit het aminozuur fenylalanine. 


Dit is een essentieel aminozuur, en moet dus via de voeding worden verkregen. Naar schatting wordt 67–90% van de fenylalanine in de voeding in tyrosine omgezet. Bij onvoldoende aanvoer van fenylalanine wordt tyrosine essentieel.


De gezamenlijke dagelijkse behoefte aan tyrosine en fenylalanine is weergegeven in onderstaande tabel. Een gemiddelde voeding levert per dag ongeveer 3,5 gram fenylalanine en 3 gram tyrosine. Dit voorziet meestal ruimschoots in de behoefte.


Schatting van de dagelijkse aminozuurbehoefte[6]

Aminozuurbehoefte in mg per kg lichaamsgewicht Zuigelingen 3 à 4 maanden Peuters circa 2 jaar Kinderen circa 10 à 12 jaar Volwassenen

Fenylalanine plus tyrosine 125 69 22 14



Het kunstmatig opwekken van een tekort aan tyrosine (en dus gelijktijdig van fenylalanine) bij mensen of proefdieren leidt tot verminderde activiteit van catecholamines in de hersenen. 


Dit gaat onder meer gepaard met een verminderde stresstolerantie, verminderde geheugenfunctie en neiging tot apathie.


Biochemie en synthese

Eigenschappen


L-tyrosine (links) en D-tyrosine (rechts). Alleen L-tyrosine is fysiologisch actief.


Tyrosine is een reukloze vaste stof die kristallen vormt en die over het algemeen een witachtig uiterlijk heeft. 


Zoals alle aminozuren bestaat tyrosine uit vijf componenten, namelijk een centraal koolstofatoom die vier verschillende groepen draagt: een zuurgroep, een aminogroep, een waterstofatoom en een variabele groep, die in het geval van tyrosine een methylfenolgroep is. 


De algemene formule van tyrosine is R—CH(NH2)—COOH. De R staat voor Residu-groep, waarbij R=—CH2—p—Fenyl—OH.


Tyrosine is een belangrijke bouwsteen van eiwitten. 


In organismen worden aminozuren gecodeerd door drie opeenvolgende basen (een codon), die gelegen zijn in het messenger RNA. 


Tyrosine wordt gecodeerd door de codons UAC en UAU.



De aromatische ring in het molecuul is echter hydrofoob waardoor tyrosine zowel hydrofiele als hydrofobe eigenschappen kan vertonen, afhankelijk van de omstandigheden. 


Een combinatie van deze eigenschappen[c] maakt dat tyrosine matig oplosbaar is in water (479 mg/L). Zo kan tyrosine, samen met tryptofaan, beschouwd worden als een amfifiel molecuul.


Tyrosine vertoont, net als de meeste andere aminozuren (behalve glycine), optische isomerie waardoor twee configuraties van het tyrosinemolecuul mogelijk zijn: D (Dextro) en L (Laevo). Alleen de L-vorm is fysiologisch actief. 


Tyrosine absorbeert ultraviolet licht. De absorptie van licht (extinctie) hangt onder andere af van de molaire extinctiecoëfficiënt. Deze grootheid is gerelateerd aan de soort stof en de golflengte van het licht. 


Tyrosine heeft zijn hoogste extinctie bij een golflengte van tussen de 260 en 300 nm. Bij een hoge pH (pKa = 10) staat de hydroxylgroep zijn proton af, waardoor de extinctie van tyrosine naar hogere golflengtes (richting het rood) verschuift.


Biosynthese in planten en micro-organismen


Biosynthese van tyrosine in planten, vanuit shikiminezuur.

Planten en de meeste micro-organismen synthetiseren L-tyrosine via prefenaat, een tussenproduct van de shikiminezuurroute. 


Deze stofwisselingsroute is een belangrijke route voor de synthese van aminozuren, co-enzym Q10, tocoferolen, naftochinonen (inclusief de vitamines uit de K-groep), alkaloïden en heterocyclische natuurstoffen.


 Daarbij wordt uit koolhydraatprecursors shikimaat gevormd en via een reeks enzymatische reacties in chorismaat omgezet. 


Daarna katalyseert chorismaatmutase de omzetting van chorismaat in prefenaat op het vertakkingspunt bij de biosynthese van aromatische aminozuren zoals tyrosine en fenylalanine. 


Prefenaat wordt oxidatief gedecarboxyleerd om p-hydroxyfenylpyruvaat te vormen. Hierbij wordt de hydroxylgroep behouden. Vervolgens wordt dit molecuul getransamineerd met behulp van glutamaat als stikstofbron om uiteindelijk tyrosine en α-ketoglutaraat te vormen.


Biosynthese in dieren en in de mens


Biosynthese van tyrosine in dieren en bij de mens, uit fenylalanine


Terwijl mensen en dieren de meeste andere niet-essentiële aminozuren kunnen synthetiseren uit glucose en ammonia, kan tyrosine uitsluitend gesynthetiseerd worden uit het essentiële aminozuur fenylalanine dat uit de voeding afkomstig is. 


Fenylalanine en tyrosine zijn sterk overeenkomende aminozuren, met als belangrijkste verschil dat tyrosine (ook wel para-hydroxyfenylalanine genoemd) een hydroxylgroep aan de aromatische ring bevat (op de para-positie). 


Daardoor is de zijketen (residu-groep) van tyrosine minder hydrofoob dan bij fenylalanine het geval is (dat geen hydroxylgroep aan de aromatische ring heeft).


Bij de aanmaak van tyrosine uit fenylalanine wordt een hydroxylgroep aan de fenylring van L-fenylalanine toegevoegd op de para-positie. 


De omzetting vindt plaats in de lever, nieren en hersenen en onder normale omstandigheden is de productie toereikend. 


Het enzym dat de reactie katalyseert is fenylalaninehydroxylase. Dit enzym maakt deel uit van de grotere groep enzymen die een hydroxylgroep kunnen binden aan substraten: de mono-oxygenasen. 


In de reactie treedt biopterine op als cofactor. De reactie is onomkeerbaar; synthese van fenylalanine uit tyrosine is niet mogelijk.


Bij prematuur geboren kinderen en bij mensen met leverziekten verloopt deze (enzymatische) omzetting moeizaam.


Bij mensen met de stofwisselingsziekte fenylketonurie (PKU) is het enzym fenylalaninehydroxylase helemaal niet actief. In deze omstandigheden kan tyrosine een essentieel aminozuur worden.


Er zijn drie isomeren van tyrosine. 


Het gebruikelijke para-isomeer dat in het lichaam gebruikt kan worden ontstaat door enzymatische oxidatie. In omstandigheden van oxidatieve stress kan vorming van tyrosine uit fenylalanine ook plaatsvinden door niet-enzymatische oxidatie als gevolg van hydroxylradicalen. 


Daarbij ontstaan de zeldzame isomeren meta-tyrosine en ortho-tyrosine. 


Drie isomeren van tyrosine, gevormd door enzymatische oxidatie of hydroxylering

Het feit dat tyrosine een voorloper is van catecholamines, melanine en thyroxine heeft invloed op de synthese. 


De tyrosine-productie wordt gereguleerd door de vraag naar deze moleculen. Vrij L-tyrosine wordt niet in grote hoeveelheden in het lichaam gevonden omdat het snel wordt omgezet. 


Foliumzuur, koper en vitamine C zijn belangrijke cofactor-voedingsstoffen voor deze omzettingen.


Industriële productie

Aminozuren kunnen industrieel worden geproduceerd door bronnen van eiwitten te denatureren en te hydrolyseren. De hydrolyse vindt plaats door proteolytische enzymen of door sterke zuren zoals zoutzuur. De verkregen aminozuren, di-, tri- en oligopeptiden kunnen worden gescheiden door middel van centrifugatie, (ultra)filtratie en ionenuitwisselingschromatografie.[13]


Hydrolyse in een zuur milieu van (keratinehoudende) eiwitten geeft na neutralisatie een proteïnehydrolysaat, dat uit de 20 α-aminozuren bestaat die voor eiwitsynthese worden gebruikt. 


Daaruit kan op eenvoudige wijze een fractie worden gewonnen die rijk is aan L-cysteïne- en L-tyrosine, namelijk door afscheiding van de goed wateroplosbare aminozuren, aangezien L-cysteïne en L-tyrosine relatief slecht in water oplosbaar zijn. 


Tot op de dag van vandaag wordt de meeste tyrosine volgens deze eenvoudige scheidingsmethode commercieel gewonnen.[


Deze productiemethode heeft als voordeel dat ongebruikte eiwitrijke biomassa en restanten afkomstig uit verschillende processen als grondstof gebruikt kan worden. Een andere manier is via bacteriële fermentatie, waarbij het aminozuur uit het groeimedium kan worden opgezuiverd.


Acetyltyrosine

In zonnebrandcrèmes wordt regelmatig een derivaat van tyrosine (acetyltyrosine) verwerkt om het bruiningsproces te stimuleren. 


Pure tyrosine heeft bij toepassing op de huid geen grote biologische beschikbaarheid omdat het pas vanaf een pH van 11,4 goed oplosbaar is in water. 


Acetyltyrosine is een stabiele precursor van tyrosine die door additie van een acetylgroep aan de aminogroep van het aminozuur beter wateroplosbaar is gemaakt. 


Theoretisch zou daardoor ook de absorptie vanuit het maag-darmkanaal en het transport over de bloed-hersenbarrière worden verbeterd, reden waarom het soms in voedingssupplementen wordt verwerkt. 


Niettemin moet eerst de acetylgroep worden verwijderd voordat de tyrosine biologisch beschikbaar is.


Stofwisseling

Absorptie

Tyrosine wordt in de dunne darm opgenomen via een actief transportmechanisme en vervolgens via de poortader getransporteerd naar de lever, waar het een rol speelt in diverse biochemische reacties, zoals de eiwitsynthese en oxidatief katabolisme. 


Tyrosine dat in de lever niet wordt gebruikt, wordt via de bloedbaan naar diverse lichaamsweefsels getransporteerd.


Transport over de bloed-hersenbarrière

Aminozuren en voedingsstoffen moeten in de juiste concentraties in de hersenen aanwezig zijn. 


De handhaving hiervan wordt gereguleerd door actieve transportsystemen in de bloed-hersenbarrière. Tyrosine maakt voor het transport over de bloed-hersenbarrière gebruik van hetzelfde transportmechanisme als de andere grote neutrale aminozuren (fenylalanine, L-dopa, tryptofaan, methionine, leucine, isoleucine en valine), namelijk de "large neutral amino acid transporter" (LAT1), oftewel het glycoproteïne CD98. 


Er treedt dus concurrentie op om de beschikbare transportcapaciteit. Naarmate de concentratie tyrosine in plasma groter is ten opzichte van die van de andere grote neutrale aminozuren, zal er meer tyrosine de hersenen binnenkomen.


Vanwege deze aminozuurconcurrentie kan het transport van tyrosine over de bloed-hersenbarrière soms problematisch verlopen. 


Mogelijk verklaart dit ook de wisselende resultaten van tyrosinesuppletie in klinisch onderzoek op het gebied van hersenfuncties. 


Er zijn aanwijzingen dat een verbinding van tyrosine met het essentiële vetzuur alfa-linoleenzuur het transport vergemakkelijkt.


Tyrosine in bloedplasma

Normaalwaarden van tyrosine in bloedplasma variëren tussen 35 en 102 μmol/L wanneer 's ochtends op een nuchtere maag gemeten; bij niet-nuchteren is dat tussen 61 en 99 μmol/L. De plasmawaarden kunnen stijgen tot circa 200 μmol/L na toediening van hoge (150 mg/kg) doses tyrosine aan gezonde personen.[


De plasmapiek wordt na twee uur bereikt en het niveau blijft 6 tot 8 uur boven de uitgangswaarde.


 Het circadiaan ritme van de plasmaconcentratie is dat deze gedurende de avond en vroege nacht daalt tot een dieptepunt rond 02:00 à 04:00 uur; de concentratie tyrosine in plasma is het hoogst kort na een maaltijd. Dit patroon wordt anders bij onvoldoende inname van fenylalanine en tyrosine.


Afbraak

Tyrosine kan in het lichaam worden afgebroken tot acetoacetaat en fumaraat. Deze eindproducten kunnen worden gebruikt in de citroenzuurcyclus. 


De afbraak vindt in een aantal stappen plaats onder invloed van verschillende enzymen. Voor de afbraakroute zijn twee dioxygenasen nodig.


Afbraakroute van tyrosine in dieren

De afbraak van tyrosine tot acetoazijnzuur en fumaraat


De eerste stap in de afbraakroute van tyrosine in dieren is de transaminering ervan door het enzym tyrosineaminotransferase. Het tussenproduct para-hydroxyfenylpyruvaat wordt omgezet door para-hydroxyfenylpyruvaatdioxygenase, een enzym dat de decarboxylering en latere verplaatsing katalyseert van de zijketen.


 Deze reactie vereist de aanwezigheid van moleculaire zuurstof en ascorbaat als co-enzym. Het product van deze eerste reeks van reacties is homogentisaat (zuurrest van homogentisinezuur). 


De aromatische ring van homogentisaat wordt vervolgens opengebroken door O2 onder vorming van 4-maleylacetylacetaat. Deze reactie wordt gekatalyseerd door het (ijzerhoudende) enzym homogentisaatdioxygenase. Het maleylacetoacetaat isomeriseert tot fumarylacetoacetaat welke op zijn beurt splitst in fumaraat en acetoacetaat onder invloed van het enzym fumarylacetoacetaathydrolase. 


Fumaraat kan worden gebruikt voor de productie van energie in de citroenzuurcyclus of voor de gluconeogenese. 


Acetoacetaat kan worden gebruikt voor synthese van lipiden of voor de productie van energie in de vorm van acetyl-CoA. 


Hierdoor is tyrosine (evenals zijn precursor fenylalanine) gemengd ketogeen en glucogeen.


Afwijkingen bij tyrosinestofwisseling


Nitrotyrosine is een stofwisselingsproduct van tyrosine dat in omstandigheden van nitrosatieve stress kan ontstaan.


In omstandigheden van nitrosatieve stress kan nitrotyrosine (3-nitro-L-tyrosine) ontstaan. Deze verbinding ontstaat door inwerking van het reactieve stikstofdeeltje peroxynitriet (nucleofiele aromatische substitutie) op het tyrosinemolecuul. 


Nitrotyrosine is in de laboratoriumdiagnostiek een biomarker voor nitrosatieve stress en wordt meestal gezien als een pathologisch fenomeen. 


Bij diverse aandoeningen, zoals maagkanker, arteriosclerose, longaandoeningen (o.a. astma), sepsis, vasculitis en andere ontstekingsziekten is de hoeveelheid nitrotyrosine in het serum verhoogd.


Bij de aangeboren stofwisselingsziekte hypertyrosinemie is het lichaam onvoldoende in staat om tyrosine af te breken, waardoor het zich in hoge concentraties in het bloed ophoopt. Daaraan kunnen verschillende enzymdefecten ten grondslag liggen:


Type I tyrosinemie (ook wel tyrosinose genoemd) wordt veroorzaakt door een defect fumarylacetoacetaathydrolase-enzym en gaat gepaard met verstoring van de functie van lever en nieren (renale tubuli). 


De leverstoring leidt tot geelzucht en ascites. De nierstoring lijkt op het syndroom van Fanconi. Ook komen rachitis en polyneuropathie voor als symptomen. 


De accumulatie van fumarylacetoacetaat en maleylacetoacetaat leidt tot alkylatie van DNA en het ontstaan van tumoren. 


De ziekte is een autosomaal recessief overervende aandoening. Wereldwijd treft deze ziekte ongeveer 1 op 100.000 mensen.


Type II tyrosinemie (Richner-Hanhart-syndroom) wordt veroorzaakt door een defect tyrosineaminotransferase-enzym. 


Dit gaat gepaard met abnormale traanvorming, lichtschuwheid, pijnlijke en rode ogen, laesies van de ogen en de huid (hyperkeratose). In ongeveer de helft van de gevallen treedt ook microcefalie en mentale retardatie op. 


De ziekte is een autosomaal recessief overervende aandoening en treft minder dan 1 op 250.000 mensen.


Type III tyrosinemie wordt veroorzaakt door een defect para-hydroxyfenylpyruvaatdioxygenase-enzym en gaat gepaard met mentale retardatie, toevallen en verlies van coördinatie. De ziekte is extreem zeldzaam, er zijn maar enkele gevallen bekend.


Met name in gevallen van prematuriteit kan ook voorbijgaand tyrosinemie voorkomen. Dit ontstaat door het nog niet volledig werkzame enzym para-hydroxyfenylpyruvaatdioxygenase. In tegenstelling tot andere vormen van tyrosinemie gaat voorbijgaand tyrosinemie vanzelf over doordat de tyrosinestofwisseling zich herstelt.


Andere verstoringen van de normale tyrosineafbraak zijn:


Alkaptonurie. Dit wordt veroorzaakt door een defect homogentisaatdioxygenase-enzym. 


Daardoor hoopt een giftig afbraakproduct van tyrosine, namelijk homogentisaat, zich op in het bloed en wordt via de urine uitgescheiden. 


Homogentisaat in de urine wordt geoxideerd naar alkapton, wat een bruin-zwarte kleur heeft. In de eerste levensjaren is het enige merkbare gevolg van de ziekte een donkere kleur van de urine. 


Maar de pigmenten die worden gevormd bij de oxidatie van homogentisaat hopen zich op in bot- en bindweefsel, waardoor op den duur ochronose kan optreden. 


Ook dit is een autosomaal recessieve ziekte. De normale prevalentie schommelt ongeveer tussen 1 op 100.000 en 1 op 250.000.


Hawkinsinurie. Deze zeer zeldzame autosomaal dominant overervende stofwisselingsziekte wordt veroorzaakt doordat de omzetting van tyrosine naar homogentisaat niet juist plaatsvindt. 


Het enzym hydroxyfenylpyruvaatdioxygenase die deze omzetting katalyseert vormt het reactieve tussenproduct 1,2-epoxyfenylazijnzuur, maar kan dit in het geval van hawkinsinurie niet omzetten naar homogentisaat. 


Dit tussenproduct kan vervolgens reageren tot het zeldzame aminozuur hawkinsin. Hawkinsinurie gaat gepaard met groeistoornissen, abnormaal hoge zuurniveaus in het bloed (acidose) en de vorming van zeer dun haar.


 Bij een tyrosine-arm dieet in het eerste levensjaar kunnen de symptomen significant afnemen.


Functies

Precursor van catecholamines

Tyrosine speelt (samen met zijn precursor fenylalanine) een grote rol in het lichaam als precursor voor de catecholamine neurotransmitters/hormonen (dopamine, adrenaline en noradrenaline), welke een belangrijke regulerende functie op de psychische gesteldheid hebben. 


Tekorten aan catecholamines worden in verband gebracht met depressie en angsten. 


Tyrosine wordt getransporteerd naar catecholamineneuronen in de hersenen, het perifere zenuwstelsel en naar de endocriene cellen in het bijniermerg. 


Hier zal de catecholaminesynthese plaatsvinden.


Tyrosine wordt in deze neuronen omgezet in L-dopa onder invloed van het enzym tyrosinehydroxylase. 


Net als bij de hydroxylering van fenylalanine naar tyrosine het geval is, is ook deze omzetting van biopterine afhankelijk. 


Tyrosinehydroxylase bindt matig met deze cofactor (waarvan de synthese weer afhankelijk is van magnesium, koper, zink, folaat en de vitamines B3, B6, B12). 


Mede daardoor is deze hydroxyleringsreactie de snelheidsbepalende stap in de synthese van dopamine en andere catecholamine neurotransmitters/hormonen. 


Dopamine kan vervolgens worden omgezet in de catecholamines noradrenaline (norepinefrine) en adrenaline (epinefrine). 


Wanneer iemand over onvoldoende tyrosine beschikt, of als het enzym tyrosinehydroxylase onvoldoende actief is, kan er dus een tekort aan catecholamines ontstaan.



De productie van catecholaminen uit tyrosine

De hydroxylering van tyrosine genereert dopa (3,4-dihydrophenylalanine). 


Dopa decarboxylase zet vervolgens dopa om in dopamine. 


Dopamine β-hydroxylase zet dopamine vervolgens om in noradrenaline. Het enzym fenylethanolamine-N-methyltransferase zet ten slotte noradrenaline om in adrenaline. 


In de substantia nigra en sommige andere delen van de hersenen gaat de reactie alleen tot dopamine. 


In het bijniermerg wordt dopamine verder omgezet in noradrenaline en adrenaline. 




De belangrijkste bepalende factor voor de productie van dopamine en andere catecholamine neurotransmitters is de hoeveelheid vrij tyrosine in de hersenen.


De synthese van catecholamines in de hersenen neemt toe naarmate de hoeveelheid vrij tyrosine in de hersenen stijgt.


 De catecholaminesynthese wordt alleen gestimuleerd in neuronen die actief 'afvuren'. Bij cellen in rust die langzaam afvuren blijkt de aanvoer van extra tyrosine geen effect te hebben.


Alle factoren die de concentratie tyrosine in het bloed en het transport over de bloed-hersenbarrière beïnvloeden, beïnvloeden de hoeveelheid vrij tyrosine in de hersenen, en daarmee de synthese van dopamine.


Een sterk bepalende factor daarbij is de eiwitopname via het voedsel, wat mogelijk wijst op een mechanisme om de hersenen te informeren over hoe succesvol het organisme is bij het verkrijgen van eiwit.


De mate van omzetting van tyrosine in dopamine wordt ook beïnvloed door lichamelijke activiteit. 


Naarmate de lichamelijke activiteit groter is, wordt er meer dopamine geproduceerd in de hersenen. 


Lichamelijke activiteit beïnvloedt de activiteit van tyrosinehydroxylase.


Het antihypertensivum metirosine (merknaam: Demser) remt het enzym tyrosinehydroxylase en leidt zo tot sterk verminderde hoeveelheden dopamine, adrenaline en noradrenaline in het lichaam. 


Het werkzame molecuul in metirosine, AMPT (alfa-methyl-para-tyrosine), kan in voldoende concentraties de productie van catecholaminen zelfs volledig tot stilstand brengen.


 Waarschijnlijk bindt dit molecuul aan de bindingsplaats voor tyrosine op dit enzym, zonder een biologische respons op te roepen (competitieve remming). De pasvorm is niet exact genoeg om het enzym zijn werk te laten doen, maar voor het eigenlijke substraat is er geen plaats meer. Toediening van AMPT is (naast fenylalanine/tyrosine-restrictie) een manier waarop wetenschappers de effecten van acute depletie van catecholamines bestuderen, onder meer in onderzoek naar depressie.


Precursor van schildklierhormonen

Tyrosine is directe precursor van schildklierhormonen. 


Door binding van jodide-moleculen aan tyrosine wordt tri-joodthyronine (T3) en thyroxine (T4) gevormd. 


Voor deze binding zijn bepaalde cofactoren nodig, waaronder zink en vitaminen. 


Schildklierhormonen zijn essentieel voor normale groei en ontwikkeling, en hebben een belangrijke regulerende werking op de gehele stofwisseling. 


Bij hypothyreoïdie krijgt de schildklier onvoldoende tyrosine aangevoerd met een verminderde aanmaak van thyroxine tot gevolg.


Signaaloverdracht

Tyrosine heeft door de aanwezigheid van zijn aromatische zijketen een aantal bijzondere eigenschappen. 


Het residu van tyrosine (de fenolische zijketen) speelt een rol bij biochemische communicatieprocessen (signaaltransductie). 


Tyrosine maakt deel uit van een bepaalde membraanreceptor, de zogenaamde receptor-tyrosinekinase (RTK). 


Membraanreceptoren hebben een extracellulair domein en een intracellulair domein. RTK kan, door de aanwezigheid van signaalmoleculen buiten de cel, met een andere receptor binden, een proces genaamd dimerisatie. 


Wanneer dit gebeurt, zullen de intracellulaire domeinen van RTK geactiveerd worden. Dit zijn tyrosine-kinasen. Tussen de geactiveerde domeinen treedt fosforylering op. De aromatische zijketen van tyrosine fungeert als ontvanger van fosfaatgroepen.


In zijn gefosforyleerde toestand wordt tyrosine fosfotyrosine genoemd. 


Wanneer de hydroxylgroep van tyrosine gefosforyleerd is, verandert de activiteit van de receptor, waardoor in de cel biochemische veranderingen optreden.


 De fosfotyrosinen zijn bindingsplaatsen voor intracellulaire signaaleiwitten. Zij reguleren verdere communicatieprocessen.


 Fosfotyrosine kan ook gedetecteerd worden door specifieke antilichamen. 


Threonine en serine zijn twee andere aminozuren die de eveneens fosforylering kunnen ondergaan. 


Fosforylering van aminozuren wordt beschouwd als een van de belangrijkste stappen in de signaaltransductie en de regulering van enzymatische activiteit.


Tyrosineresiduen kunnen ook gemodificeerd worden door de binding van een sulfaatgroep.


Sulfering van tyrosine wordt gekatalyseerd door het enzym tyrosylproteïne-sulfotransferase (TPST), dat in het membraan van het golgi-apparaat voorkomt, met het actieve deel gericht naar de ruimte binnen het golgi-apparaat (lumen). Net als bij fosfotyrosine het geval is, kan sulfotyrosine gedetecteerd worden door specifieke antilichamen. 


Sulfering van tyrosine op gastrine en cholecystokinine versterkt aanzienlijk de werking van beide hormonen.[28]


Precursor van melanine


Albinisme wordt veroorzaakt door een genetisch defect in een enzym dat tyrosine in pigment (melanine) omzet.


Bij dieren en de mens is tyrosine de belangrijkste grondstof voor de productie van melanine. 


Verschillende vormen van melanine (met name eumelanine en feomelanine) zijn verantwoordelijk voor de kleur van huid en haar en beschermen de huid tegen ultraviolette straling. 


Eumelanine en feomelanine zijn complexverbindingen van melanine met andere stoffen; eumelanine bevat meer tyrosine dan feomelanine. 


Eumelanine heeft een donkerbruine tot zwarte kleur, 


feomelanine is meer geel-roodachtig.


De omzetting van tyrosine naar melanine verloopt als volgt: onder invloed van uv-straling uit zonlicht wordt de receptor van het melanocyt-stimulerend hormoon (MSH-MC1R) geactiveerd en neemt de concentratie cAMP toe. 


Dit leidt tot de expressie van het gen voor tyrosinehydroxylase, waardoor tyrosine kan worden omgezet in L-dopa. 


Deze wordt vervolgens geoxideerd tot dopachinon, wat vervolgens wordt omgezet in eumelanine en feomelanine. 


In deze aaneenschakeling van complexe reacties is tyrosine het snelheidsbeperkende reagens.


Bij zwartharige katten kan onvoldoende aanvoer van tyrosine de vacht doen verkleuren van zwart naar roodbruin. De hoeveelheid tyrosine die nodig is voor behoud van een zwarte haarkleur is veel groter (ten minste het dubbele) dan de hoeveelheid tyrosine die nodig is voor optimale groei.


Albinisme (type 1) gaat gepaard met afwezigheid of dysfunctie van het tyrosinase-enzym, een koperhoudend enzym dat betrokken is bij de productie van melanine.


Precursor van alkaloïden

De alkaloïden vormen een groep plantaardige organische verbindingen die een sterke fysiologische werking hebben op het menselijk lichaam.


Een belangrijke categorie alkaloïden (strikt genomen: protoalkaloïden) is van tyrosine (en zijn voorloperstof fenylalanine) afgeleid: de fenylethylamine-alkaloïden. 


Tot deze groep behoren de catecholamines (dopamine, adrenaline, noradrenaline), maar ook diverse andere alkaloïden hebben tyrosine (of fenylalanine) als uitgangsstof. Voorbeelden zijn mescaline, efedrine, colchicine, morfine, codeïne, papaverine, tubocurarine, noscapine en capsaïcine.



Omzetting van tyrosine naar tyramine

De syntheseroute begint met decarboxylering: door decarboxylering van tyrosine ontstaat tyramine.


 Dit gebeurt onder invloed van het enzym tyrosinedecarboxylase (met pyridoxal-5-fosfaat als cofactor). 


Tyramine kan op zijn beurt worden omgezet in onder andere dopamine en para-octopamine, een neurotransmitter die nauw verwant is aan noradrenaline.


 Bij decarboxylering van fenylalanine ontstaat het sterk met tyramine verwante fenylethylamine. 


De klasse verbindingen die door decarboxylatie van een aminozuur ontstaat wordt microamines genoemd. 


Op analoge wijze ontstaat tryptamine door decarboxylering van het aminozuur tryptofaan, wat uitgangsstof is voor de synthese van de stofklasse van de tryptamineverbindingen.


Tyramine heeft een stimulerende werking op het sympathisch zenustelsel (sympathicomimeticum) en kan aanleiding geven tot plotselinge bloeddrukstijging en hoofdpijn (het zogenaamde kaassyndroom). 


Deze route is vooral relevant in voedingsmiddelen; tyramine ontstaat bij de microbiële afbraak van tyrosine zoals dat plaatsvindt bij fermentatie en bederf. 


In vivo wordt tyramine snel afgebroken door monoamine-oxidase (MAO), zodat het normaal gesproken geen effect heeft. 


Echter bij personen die MAO-remmers (een categorie antidepressiva) gebruiken, in het bijzonder MAO-A-remmers, kunnen de tyraminespiegels snel stijgen.


Overige eigenschappen en functies


Tyrosine is hoofdgrondstof van betalaïnepigmenten, die verantwoordelijk zijn voor onder meer de rode kleur van bieten


Proteïnesynthese. Tyrosine is een van de 20 α-aminozuren die voor de synthese van lichaamseiwitten worden gebruikt.


Co-enzym Q10. Tyrosine is ook een precursor voor de productie van co-enzym Q10. De omzetting van tyrosine naar co-enzym Q10 is een gecompliceerd proces waar 19 omzettingsstappen voor nodig zijn. Co-enzym Q10 is betrokken bij cellulaire energieproductie.



Antioxidant. Door zijn fenolstructuur bezit tyrosine (milde) antioxidatieve eigenschappen, neutraliseert het aldus diverse radicalen en gaat het peroxidatie van lipiden tegen.


Gluconeogenese. L-tyrosine kan als energiebron benut worden via het proces van gluconeogenese; omzetting door het enzym tyrosinetransaminase in het energiesubstraat pyruvaat.


Fotosynthese. Fotosysteem II bevat een tyrosineresidu. In fotosysteem II functioneert dit residu als een elektronendonor in de reductie van geoxideerd chlorofyl. 


De fenolische OH-groep van het residu wordt hierbij gedeprotoneerd. Het zo ontstane neutrale radicaal wordt vervolgens weer gereduceerd door de vierkernige mangaancluster in het fotosysteem II.


Enkefalines. Enkefalinen zijn korte peptideketens die een tyrosineresidu bevatten. Enkefaline heeft opioïde pijnstillende eigenschappen.


Betalaïne. Betalaïnen, wateroplosbare pigmenten, gevonden in de vacuolen van plantencellen, worden gesynthetiseerd uit tyrosine.



Gebruik

Stress


Een groot deel van het onderzoek naar de effecten van tyrosine op stress is uitgevoerd bij soldaten, aangezien gezocht werd naar middelen die hen zouden helpen om beter te presteren in stressvolle omstandigheden.


Chronische stress gaat gepaard met een sneller verbruik van catecholamines in de hersenen en zenuwen. 


Deze neurotransmitters worden in granules in de zenuwuiteinden opgeslagen totdat geactiveerde neuronen de voorraad verbruiken voor de prikkeloverdracht. 


Aan de andere kant stimuleert stress ook de aanmaak van catecholamines via een sterkere binding van tetrahydrobiopterine aan tyrosinehydroxylase. 


Deze hydroxyleringsreactie is de snelheidsbepalende stap in de synthese van dopamine.


Daardoor neemt de aanmaak van catecholamines toe waardoor bij grote of chronische stress de beschikbaarheid van tyrosine een beperkende factor kan worden voor optimaal mentaal functioneren. 


Lichamelijke en geestelijke stress blijken vaak gepaard te gaan met verminderde geheugenfunctie en verminderde cognitieve en lichamelijke prestaties. 


Een reden daarvoor kan depletie van catecholamines zijn, aangezien deze belangrijk zijn voor cognitieve en motorische vaardigheden.


In dit kader is onderzocht of suppletie van tyrosine de negatieve gevolgen van stress op de mentale prestaties kan tegengaan. 


Uit verschillende studies blijkt dat toediening van tyrosine sommige effecten van stress tegengaat, waaronder hypertensie.


 Sommige studies zijn uitgevoerd bij militairen, aangezien gezocht werd naar middelen die hen zouden helpen om beter te presteren in stressvolle omstandigheden.


 Na toediening van tyrosine bleken jonge soldaten minder negatieve gevolgen (hoofdpijn, koudeperceptie, stress, moeheid, spierpijn) te ondervinden als gevolg van een 4,5 uur lange blootstelling aan kou en ijle lucht dan diegenen die een placebo hadden gekregen. 


Zij scoorden beter op diverse parameters die indicatief zijn voor stemming, mentale toestand en cognitief functioneren.[


Soortgelijke effecten zijn gevonden na blootstelling aan cardiovasculaire stress lawaai slaapdeprivatie, kou, multitasking, evenals excessieve lichamelijke inspanning tijdens een zware militaire trainingsmissie.[


Tyrosine leidt niet tot prestatieverbetering op deze terreinen, maar vermindert prestatieverlies als gevolg van stress.


Depressie

Wisselingen in de concentratie van catecholamine neurotransmitters in de hersenen blijken verband te houden met diverse psychische aandoeningen, waaronder geheugenstoornissen en depressie.


De synthese van de meeste neurotransmitters wordt gereguleerd in de hersenen. In de jaren 70 van de vorige eeuw werd duidelijk dat door orale toediening van bepaalde aminozuren de aanmaak van catecholamine neurotransmitters in de hersenen kan worden gestimuleerd.


Aan het einde van de jaren 70 onderzochten verschillende onderzoekers daarom de inzet van deze neurotransmitterprecursors bij depressie, waarbij er aanmerkelijk meer onderzoek is uitgevoerd naar de rol van serotonineprecursors (L-tryptofaan and 5-hydroxytryptofaan) dan naar de rol van precursors van dopamine en noradrenaline (tyrosine en fenylalanine).


Volgens de catecholaminehypothese is een tekort aan dan wel dysfunctie van dopamine en noradrenaline een belangrijke oorzaak van depressie. 


Tyrosine, als uitgangsstof voor deze neurotransmitters zou mogelijk depressie kunnen tegengaan. 


Onderzoek dat is uitgevoerd om deze hypothese te testen was echter kleinschalig en leverde wisselende resultaten op.


Het uitputten van de tyrosinevoorraden bij gezonde vrijwilligers blijkt symptomen te kunnen opwekken die lijken op die van depressie.


 Echter bij een groep voor depressie gevoelige vrouwen bleek dezelfde techniek geen invloed te hebben op de stemming, hoewel er wel een vermindering optrad van de geheugenfunctie.


 Mogelijk is tyrosine alleen effectief bij de subgroep van depressies die gepaard gaan met een tekort aan dopamine/noradrenaline en ineffectief bij andere vormen van depressie.


 Wanneer de catcholamineniveaus normaal zijn, heeft suppletie met tyrosine geen effect op stemming of cognitieve prestaties.


Ontwenningsverschijnselen

De werking van amfetamines berust op het verhogen van de vrijgifte van dopamine en noradrenaline in de synapsspleet, het tegengaan van de heropname in neuronen en het remmen van het enzym monoamino-oxidase (MAO) dat deze catecholamines afbreekt. 


Cocaïne werkt op eenzelfde wijze en doet dat nog iets effectiever omdat het rechtstreeks op het dopamine transporteiwit (DAT1) werkt.


 Aan de andere kant remmen zowel cocaïne als amfetamine de aanmaak van dopamine (en andere catecholamines) via remming van het enzym tyrosinehydroxylase. 


Depletie van tyrosine en/of dopamine beïnvloedt beloningsmechanismen en is in verband gebracht met destructief gedrag als gevolg van ontregelde biochemische beloningssystemen.


Uitgaande van het idee dat chronisch gebruik van cocaïne uitputting veroorzaakt van de catecholamineniveaus in de hersenen, is onderzocht of tyrosinesuppletie zinvol is in de behandeling van cocaïneverslaving en ontwenningsverschijnselen na het stoppen met cocaïne. 


De resultaten zijn echter niet hoopgevend. Ook is op kleine schaal en zonder veel succes geëxperimenteerd met tyrosine in de bestrijding van ontwennigsverschijnselen van cafeïne en nicotine.


Narcolepsie

Aangezien er waarschijnlijk verstoringen van het dopaminerge systeem ten grondslag liggen aan het ontstaan van narcolepsie, is geëxperimenteerd met tyrosinesuppletie met het idee dat hogere dopaminespiegels de symptomen zouden kunnen verminderen. Na enkele hoopgevende berichten, bleek het effect niet reproduceerbaar in gerandomiseerd onderzoek met controlegroep.


Fenylketonurie

Mensen met fenylketonurie (PKU) kunnen geen tyrosine aanmaken uit fenylalanine, vanwege een sterk verminderde activiteit van het leverenzym fenylalaninehydroxylase (PAH). 


Voor deze mensen is tyrosine een essentieel aminozuur. 


Wanneer zij fenylalanine via de voeding binnenkrijgen, hoopt zich dat op tot toxische niveaus. 


De dan uit fenylalanine ontstane stofwisselingsproducten kunnen leiden tot ernstige geestelijke achterstand.


 Dat kan worden voorkomen indien in de eerste levensmaand wordt gestart met een fenylalaninebeperkte voeding die wel voldoende tyrosine bevat. 


Soms wordt extra tyrosine gegeven, maar het is dan goed de tyrosineniveaus in het bloed te monitoren (normaalwaarde: circa 45 µmol/L), omdat deze gedurende de dag kunnen fluctueren.[18] Tot nu toe is niet gebleken dat het neurofysiologisch functioneren van PKU-patiënten significant kan worden verbeterd door tyrosinesuppletie


Een aantal klinisch relevante stofwisselingsroutes van tyrosine

Een onvermogen om tyrosine in melanine om te zetten veroorzaakt albinisme. 


Een onvermogen om tyrosine in schildklierhormonen om te zetten leidt tot hypothyreoïdie en op den duur tot cretinisme. 


Alkaptonurie gaat gepaard met een onvermogen om homogentisinezuur (een afbraakproduct van tyrosine) af te breken, waardoor deze stof zich ophoopt tot giftige concentraties.


Ziekte van Parkinson

De ziekte van Parkinson gaat gepaard met lage dopaminespiegels in de hersenen door een vermindering van dopamineproducerende neuronen in de substantia nigra. 


Ook is er weinig tyrosinehydroxylase aanwezig, het enzym dat tyrosine in L-dopa omzet.


De gebruikelijke behandeling van de ziekte van Parkinson is orale toediening van L-dopa, het tussenproduct van de omzetting van tyrosine in dopamine. L-dopa toediening put de tyrosinevoorraden uit.


De inzet van tyrosine, precursor van L-dopa, bij parkinsonpatiënten is niet goed onderzocht. Kleinschalig onderzoek uit de jaren 80 van de vorige eeuw en enkele case-studies lijken erop te wijzen dat ook tyrosinesuppletie de dopamineproductie in de hersenen van parkinsonpatiënten kan verhogen, wat gezien de syntheseroute van dopamine ook te verwachten is. Harde conclusies kunnen pas getrokken worden na beter opgezet onderzoek.


ADHD

Er zijn aanwijzingen dat ADHD samenhangt met een verstoring van het dopaminerge en noradrenerge systeem in de hersenen, waardoor daar een dysbalans ontstaat tussen noradrenaline en adrenaline.


 De meeste ADHD-medicatie vergroot de beschikbaarheid van dopamine buiten de neuronale cellen in de hersenen, met het doel het evenwicht weer te herstellen.


 Tyrosine, als precursor van deze neurotransmitters, is daarom in de wetenschappelijke belangstelling gekomen als potentieel werkzame stof in behandelmethodes. 


Uit sommige studies blijkt dat kinderen met ADHD relatief lage spiegels van tyrosine en fenethylamine hebben.


In een studie uit 2011 bleek 77 procent van de kinderen met de diagnose ADHD significant te verbeteren op een behandeling met tyrosine en tryptofaan aangevuld met een aantal cofactoren en adjuvants.


De onderzoekers bepleiten een beter opgezet prospectief gecontroleerd onderzoek om deze behandelmethode verder te onderzoeken.


Vitiligo


Bij de pigmentatieziekte vitiligo is de productie van melanine verstoord.


Vitiligo is een verworven depigmentatie van de huid, waarbij bepaalde organellen (melanosomen) in huidcellen onvoldoende in staat zijn om het aminozuur tyrosine om te zetten in het huidpigment melanine.


 Vanwege de diverse functies van tyrosine in het lichaam, treden tekorten relatief gemakkelijk op. 


Tyrosine kan aldus gemakkelijk tekortschieten in de melaninevorming. 


Vitiligopatiënten hebben vaak simultaan een slechte werking van de schildklier en bijnieren.

 

Een therapie met de tyrosinevoorloperstof fenylalanine in combinatie met behandeling met uv-licht lijkt hoopgevend maar verder onderzoek is noodzakelijk.


 Dit geldt ook voor de behandeling met hoge doseringen van de B-vitamines (foliumzuur en vitamine B12) die betrokken zijn bij de omzetting van tyrosine naar melanine, in combinatie met de blootselling aan zonlicht en UVB.


Overig gebruik

Hoewel er geen gecontroleerde studies zijn uitgevoerd naar deze mogelijke relatie, wordt tyrosine soms gebruikt in de veronderstelling dat het libidoverhogend werkt.


 Tyrosine verhoogt de dopamineproductie, een belangrijke factor bij libido.


Tyrosine zou voor een bruinere huid zorgen, de melanogenese stimuleren en de verspreiding van de melanocyten vergroten. 


In bruiningsproducten wordt met dit doel actetyltyrosine gebruikt vanwege de betere wateroplosbaarheid. 


Deze toepassing is gebaseerd op het feit dat tyrosine voorloper van melanine is, maar is verder onvoldoende onderbouwd met gecontroleerde studies.


Dosering

In wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van tyrosine is een veelgebruikte dagdosering 100 tot 150 mg per kilogram lichaamsgewicht.


 Voor een volwassene van 70 kg komt dat neer op circa 7 tot 10 gram tyrosine per dag extra boven de inname via eiwitten. 


Dergelijk hoge innames dienen alleen onder supervisie van een medicus plaats te vinden. In voedingssupplementen is veelal veel minder aanwezig.


Om concurrentie met andere neutrale aminozuren in de voeding te vermijden, wordt tyrosine vaak gescheiden van de maaltijd ingenomen (vaak wordt een tijdstip ten minste een half uur voor de maaltijd geadviseerd). Niettemin lijkt er weinig invloed te zijn van voedselinname op de beschikbaarheid van tyrosine.


Magnesium, koper, zink, folaat en de vitamines B3, B6, B12 zijn cofactoren bij de omzetting van tyrosine in catecholamines. 


Om tekorten van deze nutriënten uit te sluiten wordt tyrosine soms met een multivitaminepreparaat gecombineerd.


Veiligheid

Er worden weinig bijwerkingen gerapporteerd van het gebruik van tyrosine.


 Wanneer bijwerkingen gerapporteerd worden, gaat het meestal om misselijkheid, milde diarree, hoofdpijn, vermoeidheid of slapeloosheid bij mensen die hoge doses tyrosine nemen (dagelijks meer dan 150 mg per kg lichaamsgewicht). 


Slapeloosheid kan worden voorkomen door tyrosine niet (meer) in de avond in te nemen.


Tyrosine wordt in het algemeen beschouwd als veilig en in de Verenigde Staten heeft de Food and Drug Administration het daarom de GRAS-status ('Generally Recognized As Safe') toegekend.


Bij de volgende aandoeningen kan tyrosine onwenselijke effecten geven. Daarom is medische supervisie noodzakelijk wanneer tyrosine in onderstaande situaties wordt gebruikt:


Psychose en manie: Bij klachten die in verband worden gebracht met een hoog dopaminegehalte, zoals psychose en manie, kan tyrosinesuppletie de klachten verergeren. Depletie van tyrosine heeft een dempend effect op manie.


Antidepressiva: Vanwege het effect van tyrosine op (catecholamine) neurotransmitters kan het effect van antidepressiva worden versterkt, met name wanneer deze de heropname remmen van noradrenaline.


Hypertensie: Bij een al aanwezige hypertensie moet men alert zijn op bloeddrukverhoging door tyrosine bij daarvoor gevoelige personen, zoals bij het gebruik van MAO-remmers.


Schidklierhormoonmedicatie: Bij gebruik van schidklierhormoonmedicatie moet men beducht zijn op een stijging van de thyroxineproductie wanneer ook tyrosine wordt gesuppleerd.


Levodopa: Levodopa (L-dopa) concurreert met tyrosine voor opname in de dunne darm.


Levodopa kan zelfs de opname van tyrosine volledig blokkeren door remming van het transportsysteem,daarom moet er minimaal twee uur verstreken zijn tussen de inname van beide middelen.


Morfine: Hoge doseringen tyrosine konden bij muizen het pijnstillend effect van morfine versterken; mogelijk vindt dit ook plaats bij mensen.



Tyrosine is gecontraïndiceerd bij:


Hypertyrosinemie

Alkaptonurie

Patiënten met een melanoom

Hyperthyreoïdie en ziekte van Graves, als precursor van thyroxine kan tyrosine mogelijk deze aandoeningen verergeren[18]

MAO-remmers: bij gebruik van MAO-remmers bestaat het gevaar dat een behoorlijk deel van de tyrosine wordt omgezet in tyramine, wat kan resulteren in verhoogde bloeddruk en hoofdpijn. Hoewel MAO-remmers nog voorgeschreven worden, zijn ze grotendeels vervangen door SSRI's, die voor zover bekend geen interacties hebben met tyrosine.

Tyrosine en zwangerschap

Zwangere vrouwen met fenylketonurie wordt meestal aangeraden circa 4 gram tyrosine per dag extra in te nemen ter voorkoming van tyrosinedeficiëntie bij de foetus. Een dosis van 1,3 gram is al voldoende om bij de zwangere de serumwaarde voor tyrosine boven het aanbevolen minimum van 45 µmol/L te laten stijgen.[70] Mensen met fenylketonurie kunnen fenylalanine niet of onvoldoende in tyrosine omzetten. Zelfs een lichte fenylketonurie bij een zwangere vrouw kan al aanleiding zijn voor verminderde intellectuele vermogens bij het nageslacht.


Doordat het verband verder nauwelijks is onderzocht, is er geen betrouwbare algemene uitspraak te doen over de veiligheid van tyrosine tijdens de zwangerschap.



TRYPTOFAAN - ESSENTIEEL AMINOZUUR


 C11H12N2O2

IUPAC-naam Tryptofaan

Andere namen (S)-2-amino-3-(1H-indol-3-yl)-propaanzuur


Nutritionele eigenschappen

Essentieel? Ja


Komt voor in Eiwitrijk voedsel


 De typische dagelijks inname is voor veel volwassenen ongeveer 900 tot 1000 mg. Enkele veelvoorkomende voedingsbronnen van tryptofaan zijn haver, bananen, gedroogde pruimen, melk, tonijn, kaas, brood, gevogelte (kip, kalkoen, fazant, kwartel), pinda's en chocolade.[2] Ook sommige zaden, zoals pompoenpitten, sesamzaad, zonnebloempitten, amandelen en linzen zijn relatief rijk aan tryptofaan.



Tryptofaan (afgekort als Trp of W) is een groot, hydrofoob aminozuur die zich kenmerkt door zijn indool-bevattende zijketen. 


Het is een van de ruim twintig bij de mens voorkomende aminozuren die voor de eiwitsynthese worden gebruikt. 


Tryptofaan behoort tot de categorie essentieel aminozuur, wat inhoudt dat het niet kan worden gevormd door het menselijk lichaam en dus via de voeding moet worden opgenomen.


Tryptofaan is een uitgangsstof voor de aanmaak van veel belangrijke indoolderivaten zoals de neurotransmitter serotonine, het hormoon melatonine en het vitamine nicotinezuur. 


Deze stoffen hebben invloed op stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, seksuele activiteit en eetlust.


 Omdat tryptofaan in relatief lage concetraties in het lichaam voorkomt, is het in mindere mate beschikbaar en men vermoedt dat het een snelheidsbepalende rol speelt tijdens de eiwitsynthese.


Biochemie en synthese

Eigenschappen

Tryptofaan is een apolair, hydrofoob aminozuur.


 De aminozuurzijketen van tryptofaan is lipofiel en aromatisch, het is daarom slecht oplosbaar in water. 


Zijn iso-elektrisch punt is 5,89, de pKCOOH is 2,4, de pKNH2 9,3 (beide bij 25 °C).


 Vrij tryptofaan en proteïne-gebonden tryptofaaneenheden fluoresceren in ultraviolette straling. Bij excitatie met ultraviolet licht met een golflengte van 280 nm volgt een fluorescentie-emissie tussen 308-350 nm, die afhankelijk is van de polariteit van de directe omgeving van tryptofaan. 


Als er in eiwitten tryptofaaneenheden aanwezig zijn, overstijgt de fluorescentie van tryptofaan de fluorescentie van de andere aromatische aminozuren (tyrosine en fenylalanine).


Bij veel organismen, waaronder de mens, is tryptofaan een essentieel aminozuur. Dit betekent dat het essentieel is voor het menselijk leven, niet kan worden gesynthetiseerd door het organisme en derhalve via de voeding moet worden opgenomen. Planten en micro-organismen kunnen tryptofaan wél de novo produceren.


Biosynthese

Planten en micro-organismen kunnen L-tryptofaan produceren, onder andere uit shikiminezuur of antranilzuur. 


Het laatste reageert met fosforibosylpyrofosfaat onder afsplitsing van difosfaat. Na ringopening van de ribose-eenheid, gevolgd door decarboxylering en dehydratatie wordt uiteindelijk indool-3-glycerolfosfaat verkregen, wat wordt omgezet in indool. In de laatste stap katalyseert tryptofaansynthase de omzetting van deze laatste verbinding in glyceraldehyde-3-fosfaat met de intermediare stof indool gebonden aan het enzym en met de tussenkomst van serine.


 Het aminozuur wordt gecodeerd door het volgende codon: UGG. Naast tryptofaan wordt alleen methionine gecodeerd door een enkel codon.


De biosyntheseroute van tryptofaan uit chorismaat en antranilzuur

De biosyntheseroute van tryptofaan

Industriële synthese


Voorkomen in voedsel

Mensen houden een relatief lage lichaamsvoorraad tryptofaan aan en de tryptofaanconcentratie in het lichaam is het laagst van alle aminozuren. 


Niettemin zijn slechts relatief kleine hoeveelheden nodig om in de behoefte te voorzien. De aanbevolen dagelijkse inname ligt tussen 250 mg en 425 mg per dag (3,5 tot 6,0 mg per kg lichaamsgewicht per dag).


Tryptofaan komt in de meeste eiwitrijke voeding voor, hoewel het van alle aminozuren die voor eiwitsynthese worden gebruikt het minst vaak voorkomt.



De volgende voorbeelden geven een overzicht van het tryptofaangehalte in verschillende levensmiddelen. Naast de hoeveelheid tryptofaan per 100 gram levensmiddel is het procentuele aandeel van tryptofaan in het voedingseiwit aangegeven:



Gebruik als voedingssupplement

L-Tryptofaan (de variant die in de natuur voorkomt) is ook als aanvulling verkrijgbaar bij sommige drogisterijen, apotheken en zelfs smartshops.


 Het kan slaapbevorderend, angstdempend en als antidepressivum werken. 


Ook heeft het een positieve invloed op de ontwikkeling van de spieren, bij bijvoorbeeld bodybuilders. L-tryptofaan werkt nauw samen met vitamine B6 oftewel pyridoxine. In de meeste tryptofaansupplementen is vitamine B6 toegevoegd.


Sommige medicatie, vooral antidepressiva die de beschikbaarheid van serotonine vergroten (zoals SSRI's en MAO-remmers), mag niet tegelijk met L-tryptofaan genomen worden. 


Suppletie kan ook neveneffecten hebben (bijwerkingen). Wazig zien, duizeligheid, vermoeidheid en een licht psychisch onwel zijn - men voelt zich heel vreemd en wazig - kunnen voorkomen.


Het slikken van L-tryptofaan als voedingssuplement is in 1989 in verband gebracht met een verhoogd aantal eosinofielen.Het recent beschreven eosinofiliemyalgiesyndroom is een chronische multisysteemziekte met een spectrum van klinische symptomen dat varieert van voorbijgaande myalgie en vermoeidheid tot een progressieve ziekte met dodelijk afloop.


Diabetische ketoacidose blijkt de plasmatryptofaanniveaus te kunnen uitputten. Tryptofaandeficiëntie veroorzaakt cataract bij ratten. Een tekort aan het aminozuur stopt de chromatineafbraak in de secundaire lensvezels van ratten.[6]


Functies

Het aminozuur tryptofaan is de voorloper van verscheidene belangrijke producten zoals serotonine, melatonine, vitamine B3, indolazijnzuur, pigmenten in insectenogen en een aantal alkaloïden.


 Tryptofaansuppletie kan mogelijk een herstellende rol spelen bij leeftijdgerelateerde circadiaanse veranderingen.



De kynurenine stofwisselingsroute in het centrale zenuwstelsel

Eiwitsynthese

De voornaamste rol van tryptofaan in het menselijk lichaam is als een bestanddeel van eiwitten. 


Omdat van alle aminozuren tryptofaan in relatief lage concentraties in de voeding voorkomt, is relatief minder beschikbaar en wordt er van uitgegaan dat tryptofaan een snelheidsbepalende rol speelt tijdens de eiwitsynthese.


 Net als bij alle andere aminozuren wordt uitsluitend de L-isomeer gebruikt. Alleen deze L-isomeer kan ook de bloed-hersenbarrière passeren.


Kynureninesynthese

Na eiwitsynthese, is de tweede meestvoorkomende stofwisselingsroute van tryptofaan de synthese van kynurenine. 


Bij afbraak van tryptofaan wordt ongeveer 90% van de afgebroken tryptofaan in kynurenine omgezet. 


Kynurenine is de voorloper van kynureninezuur en chinolinezuur, welke de neurotransmitterstofwisseling kunnen beïnvloeden.


 Kynureninezuur is een glutamaat receptor antagonist, terwijl chinolinezuur een NMDA receptor agonist is. 


Kynurenine is ook betrokken bij een ultraviolet (UV) filter dat het netvlies van het oog beschermt tegen UV-stralen. 


De doeltreffendheid van deze bescherming neemt af met de leeftijd, wat bijdraagt tot de normale leeftijdsgerelateerde veranderingen in kleuring en fluorescentie van de ooglens, wat invloed heeft op de oogfunctie en in sommige individuen een rol kan spelen bij de vorming van cataract.



Stofwisseling van L - tryptofaan in serotonine en melatonine (links) en niacine (rechts). 


Getransformeerde functionele groepen na elke chemische reactie zijn in rood aangegeven.


Synthese van serotonine

Tryptofaan is de enige precursor van serotonine. 


Hoewel slechts 3% van de tryptofaan wordt gebruikt voor serotoninesynthese door het lichaam, is serotoninesynthese een van de belangrijkste stofwisselingswegen van tryptofaan en een onderwerp van intensief onderzoek. 


Er wordt geschat dat slechts 1% van de tryptofaan wordt gebruikt voor serotoninesynthese in de hersenen. 


Geschat wordt dat bij zoogdieren 95% van serotonine gevonden wordt in het maag-darmstelsel. 


Maar ondanks de relatief lage concentratie van serotonine in de hersenen vergeleken met die in de rest van het lichaam, heeft serotonine grote impact als een neurotransmitter en neuromodulator en is het betrokken bij talrijke psychiatrische aandoeningen en psychologische processen.


Eerst wordt in de hersenen tryptofaan omgezet in 5-hydroxytryptofaan via het tryptofaanhydroxylase-enzym Dit is de snelheidsbeperkende stap.


 Daarna wordt 5-hydroxytryptofaan omgezet in serotonine door het enzym aromatisch-L-aminozuur-decarboxylase. 


Het is de activiteit van tryptofaanhydroxylase die afhankelijk is van de beschikbaarheid van tryptofaan in de hersenen. 


Omdat tryptofaanhydroxylase meestal 50% verzadigd is met tryptofaan, kan een toename of afname van de beschikbaarheid van tryptofaan in de hersenen de serotoninesynthese in de hersenen verhogen of verlagen. 


Serotonine zelf kan, in tegenstelling tot tryptofaan, de bloed-hersenbarrière niet passeren. Tryptofaanhydroxylase is ook afhankelijk van zuurstof en tetrahydrobiopterine als cofactoren die de enzymatische activiteit reguleren.


Synthese van melatonine

Melatonine is een hormoon dat uit serotonine wordt geproduceerd in de tryptofaan/serotonine stofwisselingsroute. 


Het regelt circadiane ritmes en beïnvloedt de voortplanting en het immuunsysteem, evenals spijsvertering processen en de motiliteit van de maag.


Overige functies

Andere noemenswaardige functies van tryptofaan zijn:


Tryptaminesynthese - Daarnaast is tryptamine een van tryptofaan afgeleide biologisch actieve verbinding.


De directe decarboxylering van tryptofaan leidt tot de synthese van kleine hoeveelheden tryptamine in de concentratierange ng/g, wat een belangrijke neuromodulator is van serotonine. 


Studies met dieren hebben aangetoond dat tryptamine fungeert als een regulator voor de balans tussen exciterende en remmende functies van serotonine, en in andere gevallen fungeert tryptamine als een neurotransmitter met specifieke receptoren, onafhankelijk van serotonine.


Synthese van NAD/NADP - Tryptofaan speelt een rol als een substraat voor de synthese van co-enzymen NAD (nicotinamide-adenine-dinucleotide) en NAD-fosfaat (NADP). 


NAD en NADP zijn co-enzymen die essentieel zijn voor elektronoverdrachtreacties (dat wil zeggen redoxreacties) in alle levende cellen. 


Deze co-enzymen worden gesynthetiseerd uit geconsumeerde tryptofaan via de kynurenine stofwisselingsroute of uit niacine (vitamine B3).


Synthese van vitamine B3 - Tryptofaan kan fungeren als een substraat voor de synthese van nicotinezuur (vitamine B3) in de lever via de hierboven genoemde kynurenine/chinolinezuurroute. 


Er zijn echter negen omzettingsstappen nodig en deze omzetting gebeurt weinig efficiënt. Er is ongeveer 60 mg tryptofaan nodig om één milligram nicotinezuur te maken. 


De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van nicotinezuur is 17 mg per dag. De inname van vitamine B3 uit de voeding is meestal dusdanig hoog, dat er weinig behoefte is aan extra synthese vanuit tryptofaan.


Tryptofaan heeft ook effecten op andere neurotransmitters en verbindingen in het centraal zenuwstelsel. 


De concentraties van dopamine, noradrenaline en beta-endorfine nemen toe na orale inname van tryptofaan. 


Via de serotoninesynthese speelt tryptofaan waarschijnlijk ook een rol bij modulatie van het hormoonstelsel (cortisol, prolactine en groeihormoon).


Absorptie

Na consumptie via de voeding, wordt tryptofaan uit voedingseiwit vrijgemaakt en gemakkelijk geabsorbeerd via de capillairen in de darmwand. Het wordt naar de lever getransporteerd via de poortader.


De absorptie en het gebruik van tryptofaan zijn kwetsbaar voor zowel primaire aangeboren genetische afwijkingen als secundaire darmstoornissen. 


Daarnaast zijn er verschillende erfelijke auto-immuunziekten van de darm die invloed hebben op de absorptie, zoals coeliakie en de ziekte van Crohn.


Bij de ziekte van Hartnup is er sprake van verminderde terugresorptie van tryptofaan in de nieren evenals een verstoorde opname (malabsorptie) van tryptofaan in de darm. 


De neurologische verschijnselen ervan worden deels veroorzaakt door afbraakproducten van tryptofaan in de darm. 


Dit speelt ook een rol bij het blauwe luier syndroom. Bacteriële afbraak van tryptofaan in de darm leidt dan tot overmatige productie van indolen. Deze indolen worden in de lever omgezet in indicaan, wat wateroplosbaar is en vervolgens wordt uitgescheiden in de urine. Bij blootstelling aan de lucht oxideert deze verbinding, waarbij een eigenaardige indigoblauwe verkleuring van de urine ontstaat. 


Symptomen omvatten doorgaans spijsverteringstoornissen, koorts en visuele problemen.


Farmacokinetiek

Transport over bloed-hersenbarrière

Eenmaal verbruikt is tryptofaan verdeeld over het menselijk lichaam in de bloedsomloop. In tegenstelling tot de andere 19 voor eiwitsynthese gebruikte aminozuren, is naar schatting 75% tot 85% van de circulerende tryptofaan gebonden aan albumine (sommige schattingen gaan zelfs tot 95%).


 Het is vooral de niet-gebonden, vrije tryptofaan die voor transport over de bloed-hersenbarrière (BHB) beschikbaar is. 


Omdat tryptofaan een hogere affiniteit heeft voor het transporteiwit dat het over de bloed-hersenbarrière kan transporteren (BHB-transporteiwit) dan voor albumine, zal (aan albumine gebonden) tryptofaan dat zich in de nabijheid van de bloed-hersenbarrière bevindt, waarschijnlijk dissociëren van het albumine om te worden opgenomen in de hersenen. 


Door dit verschil in affiniteit hebben sommige onderzoekers geconcludeerd dat tot 75% van de albumine-gebonden tryptofaan beschikbaar is voor transport over de bloed-hersenbarrière. 


In de bloedbaan concurreert tryptofaan met andere grote neutrale aminozuren (zoals histidine, isoleucine, leucine, methionine, fenylalanine, threonine, tyrosine en valine) voor het BHB-transporteiwit. Aangezien het BHB-transporteiwit bijna verzadigd is bij normale plasmaconcentraties van aminozuren, is het erg vatbaar voor competitieve remming.


Wegens de concurrentie tussen de grote neutrale aminozuren om het transporteiwit, wordt de biologische beschikbaarheid van tryptofaan over de bloed-hersenbarrière het beste uitgedrukt door de verhouding van tryptofaan tot de som van de concurrerende aminozuren. 


Daarom heeft een verandering van deze verhouding een aanzienlijke invloed op de concentraties tryptofaan die in de hersenen beschikbaar is voor serotoninesynthese. Het innemen van een cocktail van grote neutrale aminozuren, zonder tryptofaan, is de snelste manier om een tryptofaantekort te veroorzaken en wordt regelmatig in wetenschappelijk onderzoek voor dat doel ingezet.


Ook andere invloeden, zoals stress, insulineresistentie, een tekort aan magnesium of vitamine B6 evenals toenemende leeftijd hebben invloed op de snelheid van serotoninesynthese. 


Niettemin zijn schommelingen in de verhouding tussen tryptofaan en concurrerende aminozuren, evenals de veranderende beschikbaarheid van tryptofaan in de voeding de twee factoren die dit proces het sterkst beïnvloeden.[2]


Vergroting van beschikbaarheid

Tot op zekere hoogte kan de beschikbaarheid van tryptofaan voor de hersenen worden vergroot door inname van koolhydraten en worden verminderd door inname van eiwitten. 


Koolhydraatinname heeft geen invloed op de niveaus van tryptofaan in de bloedbaan, maar kan wel de concentraties van concurrerende aminozuren doen afnemen door activatie van insuline, wat de relatieve beschikbaarheid van tryptofaan voor transport naar de hersenen toe vergroot.


Eiwit bevat juist relatief lage concentraties van tryptofaan en de inname van een eiwitmaaltijd verhoogt de concentratie van concurrerende aminozuren ten opzichte van tryptofaan. 


Het resultaat is een groter concurrentievoordeel van concurrerende aminozuren ten opzichte van tryptofaan voor transport over de bloed-hersenbarrière. 


Via de consumptie van koolhydraten of eiwitten kan de beschikbaarheid van tryptofaan voor de synthese van serotonine worden gewijzigd. Slechts kleine hoeveelheden eiwit (vanaf circa 4%) in een koolhydraatmaaltijd kunnen een toename van het concurrentievoordeel van tryptofaan voorkomen. 


Het is echter onwaarschijnlijk dat de veranderingen in de relatieve beschikbaarheid van tryptofaan via manipulatie van de proteïne of koolhydraatinname, substantieel genoeg zijn om een aanzienlijke invloed te hebben op het gedrag van een gezond individu.


Naast deze voedingsfactoren die de beschikbaarheid van tryptofaan voor de synthese van serotonine beïnvloeden, is ook van alcoholgebruik aangetoond dat het de verhouding tussen tryptofaan en concurrerende aminozuren doet afnemen. 


De daling is circa 10% na ongeveer 30 minuten en 20%-25% ongeveer anderhalf tot twee uur na inname. 


Dit suggereert dat de serotoninesynthese is verminderd onder deze omstandigheden. Waar een gemiddeld persoon dit niveau van serotoninedepletie waarschijnlijk kan verdragen zonder dat dit invloed heeft op het gedrag, kan bij kwetsbare individuen een grotere negatieve werking (bijvoorbeeld 50 % of meer) optreden. 


Deze kwetsbaarheid is mogelijk te wijten aan een vooraf bestaande verminderde serotoninefunctie die verder zouden kunnen worden aangetast door de verminderde serotoninesynthese na alcoholgebruik.


Een mogelijk teveel aan tryptofaan wordt omgezet in xanthureenzuur, dat vervolgens door de nieren kan worden uitgescheiden.


 In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw werd ontdekt dat tryptofaan slaapbevorderend werkt. In deze periode werd tryptofaan ingezet als een therapeutisch middel om chronische slapeloosheid tegen te gaan.


In de jaren 80 van de vorige eeuw kwamen ook de eerste tryptofaanbevattende voedingssupplementen op de markt. 



AANVULLENDE INFORMATIE OVER AMINOZUREN


BRON WIKIPEDIA




Algemene structuur van α-aminozuren

Een aminozuur is een organische verbinding die zowel een carboxygroep (-COOH) als een aminegroep (-NH2) bezit. 


Meestal worden in de biochemie met aminozuren specifiek α-aminozuren bedoeld. 


Bij dit soort verbindingen staan de carboxygroep en de aminogroep op hetzelfde (meestal chirale) koolstofatoom. 


α-Aminozuren, ook wel proteinogene aminozuren genoemd, zijn de bouwstenen van peptiden. 



Peptide-moleculen onderscheiden zich van polypeptiden of eiwitten door het geringe aantal aminozuren, maar kunnen zelf dienen als bouwsteen voor polypeptiden of eiwitten. 



Daarnaast dienen sommige aminozuren als precursor in de biosynthese van andere aminen, zoals de verschillende catecholaminen die uit tyrosine gevormd worden. 


In de natuur zijn ongeveer 500 verschillende aminozuren geïdentificeerd, twintig daarvan komen in menselijke eiwitten voor, de zogeheten fundamentele aminozuren. 


Tijdens de spijsvertering worden aminozuren, onder invloed van enzymen, uit in de voeding aanwezige eiwitten vrijgemaakt (hydrolyse). 


Uit de vrijgekomen aminozuren kan het organisme zijn eigen specifieke aminozuren weer opbouwen. 


Het organisme kan een aantal fundamentele aminozuren zelf synthetiseren, andere echter niet. Deze laatste moeten in het voedsel aanwezig zijn, men noemt ze de noodzakelijke of essentiële aminozuren. 


Volwassen mensen hebben acht essentiële aminozuren nodig: lysine, tryptofaan, fenylalanine, leucine, isoleucine, threonine, methionine en valine. 


Via enzymreacties (protease) in het spijsverteringskanaal worden eiwitten opgesplitst in aminozuren (proteolyse). 


De aminozuren worden vervolgens door het bloed via de darmhaarvaten en de poortader naar de lever gevoerd. 


Omdat eiwitsynthese uit aminozuren vooral in de lichaamscellen plaatsvindt, zal een groot deel van de aminozuren de lever onveranderd verlaten. 


Toch worden ook in de lever (niet-essentiële) aminozuren aangemaakt. Dit wordt transaminering genoemd. 



Structurele eigenschappen


De algemene formule voor een α-aminozuur is R-CH(NH2)-COOH. De R staat voor Residu-groep, een functionele groep die er eventueel aan kan zitten. Dergelijke moleculen bezitten dus aan beide uiteinden groepen die met de groepen van andere aminozuren kunnen reageren. 


Hierbij reageert de carboxygroep met de amine-groep en vormt onder afsplitsing van water (condensatiereactie) een peptidebinding. 


De verbinding die dan is ontstaan heet een amide. De nieuwe verbinding bezit opnieuw een carboxy- en een aminegroep. 


In de onderstaande tabel  is over histidine aansluiting gezocht bij hetgeen algemeen aanvaard is - Semi-essentiieel 



1.↑ In het geval van histidine stellen veel handboeken dat het alleen essentieel is voor jonge kinderen. Onderzoek gepubliceerd in 1975 stelt echter dat het ook voor volwassenen essentieel is. 


 









PEPTIDEVORMING UIT AMINOZUREN - ZIE ONDERSTAANDE UITLEG.

Vorming van een peptidebinding tussen twee aminozuren

Dit opent de mogelijkheid om een keten (polymeer) van aminozuren te maken met behulp van herhaalde kop-staartreacties. Zo'n molecule wordt een peptide genoemd, en afhankelijk van het aantal betrokken aminozuren worden ze di-, tri-, tetra-, pentapeptiden etc. genoemd. Eiwitten zijn polypeptiden en vormen een groot deel van de chemische machinerie van de cel. Zij worden voor allerlei doeleinden gebruikt. 


Voor de mens zijn een aantal aminozuren essentieel; het zijn aminozuren die de mens niet zelf vanuit de andere aminozuren kan maken en die via het voedsel moeten worden opgenomen. Niet-essentiële aminozuren kunnen in principe wel zelf gemaakt worden, hetzij uit andere, via de voeding opgenomen aminozuren, hetzij uit andere bouwstoffen. 


Typen aminozuren 


α-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan hetzelfde koolstofatoom zitten,

β-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan naast elkaar gelegen koolstofatomen zitten

γ-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep door drie koolstofatomen van elkaar gescheiden zijn.

ω-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan de uiteinden van (lange) koolstofketens zitten. Deze worden gebruikt voor het maken van polyamiden.


Bij alle biologisch belangrijke aminozuren zit de amino- en de carboxygroep vast aan hetzelfde koolstofatoom, zodat ze allemaal met de algemene formule R-CH(NH2)-COOH voorgesteld kunnen worden. Zij verschillen dus in de groep R. 


Een belangrijk γ-aminozuur (toevallig ook ω-aminozuur) is gamma-aminoboterzuur (GABA). 


Over GABA zullen we een apart item maken. 




Fysische eigenschappen van in de natuur voorkomende α-aminozuren[bewerken]


Voorkomen[bewerken]


Bij normale omstandigheden (25 °C, atmosferische druk) zijn α-aminozuren in oplossing neutraal geladen (of ongeladen) als de zuurgraad (pH) gelijk is aan het isoelektrisch punt. De aminogroep heeft dan doorgaans een H+ opgenomen, de COOH-groep heeft er één afgestaan, het ontstane deeltje wordt een zwitterion genoemd: 

H 2   N −  C H R −  C O O H   ⇌   H 3   N +   −  C H R −  C O O −      



De reacties tussen de verschillende vormen zijn allemaal evenwichten. Dit betekent dat in het iso-elektrisch punt naast de twee genoemde vormen van het aminozuur ook de positief geladen vorm (aminogroep heeft een H+ opgenomen, COOH nog niet afgestaan) en de negatief geladen vorm (aminogroep nog neutraal, COOH wel al H+ afgestaan) in gelijke aantallen voorkomen. 


Alle vormen van het aminozuur samen hebben dan nog steeds een netto lading van 0. 


Als het aminozuur voorkomt in de vorm NH3+-CHR-COO−, dan spreekt men van een zwitterion; het aminozuur is evenveel positief als negatief geladen en de aanwezigheid van formele ladingen kan ongedaan gemaakt worden door een transfer van protonen (H+). 


Bij een pH lager dan het iso-elektrisch punt (zuurder) komt een steeds groter deel van het aminozuur voor als NH3+-CHR-COOH


Bij een pH hoger dan het iso-elektrisch punt (basischer) komt het aminozuur steeds meer voor in de vorm NH2-CHR-COO−


Optische activiteit


Alle α-aminozuren (behalve glycine) hebben een asymmetrisch koolstofatoom (chiraal koolstofatoom). Dit betekent dat deze aminozuren in twee vormen (isomeren) kunnen voor komen, de L-vorm en de D-vorm — deze twee vormen zijn het spiegelbeeld van elkaar . De natuurlijke aminozuren komen in de L-vorm voor. 


Deze twee isomeren hebben de eigenschap dat zij het polarisatievlak van gepolariseerd licht over een bepaalde hoek kunnen draaien. 


De hoek α waarover het polarisatievlak gedraaid wordt hangt af van het soort aminozuur, de concentratie, temperatuur en de afstand die het gepolariseerde licht door de oplossing aflegt. 



Oplosbaarheid[bewerken]


De oplosbaarheid hangt voornamelijk af van de polariteit van de zijketen (R) van het α-aminozuur af. Hierdoor kan het α-aminozuur in meer of mindere mate hydrofiel (goed oplossbaar in water) dan wel hydrofoob (slecht oplosbaar in water) zijn. 


Dit beïnvloedt zijn interactie met andere structuren, zowel binnen een eiwit zelf, als met andere eiwitten of omliggend weefsel. 


De verdeling van hydrofiele en hydrofobe α-aminozuren in een eiwit bepaalt de tertiaire structuur van het eiwit, terwijl de plaats van de α-aminozuren aan het oppervlak van het eiwit de quaternaire structuur beïnvloedt. 


Oplosbare eiwitten hebben een oppervlak dat rijk is aan polaire aminozuren zoals serine en threonine, terwijl membraaneiwitten aan de buitenkant hydrofobe aminozuren hebben die zich hechten aan een lipidemembraan. 


Zo bevatten eiwitten die positief geladen moleculen aan hun oppervlak binden veel negatief geladen α-aminozuren (zoals glutaminezuur en asparaginezuur), 


terwijl eiwitten die negatief geladen moleculen binden een oppervlak bezitten dat rijk is aan lysine en arginine. 


Hydrofobe interacties ontstaan tussen hydrofobe aminozuren, de alifatische en de aromatische aminozuren. Hydrofiele en hydrofobe interacties tussen naburige eiwitten hoeven niet af te hangen van de zijketens van de α-aminozuren. 


Andere ketens kunnen zich aan het eiwit hechten en zo hydrofobe lipoproteïnen of hydrofiele glycoproteïnen vormen. 


Een uitgebreid overzicht van de oplosbaarheid  treft U onderstaand aan ket ook informatie  over het isoelektrisch punt qua PH-waarde . 


Bron Wikipedia




OXYTOCINE -KNUFFELHORMOON DAT ANANDAMIDE AANMAAK BEVORDERT 

IS OPGEBOUWD UIT VEEL AMINOZUREN 


C43H66N12O12S2


Bovenstaand schema geeft een goed beeld hiervan.


Wikipedia vertelt ons het volgende. 

 Oxytocine = 

(2S)-1-[(4R,7S,10S,13S,16S,19R)-19-amino-13- 

[(2S)-butan-2-yl]-10-(2-carbamoylethyl) -7-(carbamoylmethyl)-16-[(4-hydroxyfenyl)methyl] -6,9,12,15,18-pentaoxo-1,2-dithia- 5,8,11,14,17-pentazacycloicosan-4-carbonyl] -N-[(1S)-1-(carbamoylmethylcarbamoyl) -3-methyl-butyl]pyrrolidine-2-carboxamide 



Oxytocine is een neuropeptide dat als hormoon en neurotransmitter fungeert. 


Het lijkt een belangrijke rol te spelen bij het verbinden van sociale contacten met gevoelens van plezier. 


Wanneer twee lichamen contact maken, geeft het brein een lage dosis van oxytocine af – in beide lichamen. Dat werkt al bij een handdruk of schouderklopje  , lichte aanrakingen  die als wenselijk worden ervaren. 


Bepaald voedsel (vooral voedsel dat fyto-oestrogenen bevat zoals appels, gember, pruimen, tarwe, tomaten, kikkererwten, knoflook, oregano, eieren, bananen en peper) daarnaast ook pure chocolade , hoog in cacaogehalte, kan ook de productie stimuleren, net als het ontvangen van mentale steun, empathie en mededogen. 


Het is een belangrijk onderdeel van het brein dat helpt bij het opbouwen van vertrouwen, iets wat noodzakelijk is bij het ontwikkelen van emotionele relaties.  


Daarnaast versterkt het het zelfvertrouwen.  vermindert het stress en gevoelens van angst.


Het wordt gezien als een vrouwelijk hormoon en  kan ook als neusspray worden gebruikt waarbij het de onderlinge liefdesband tussen partners kan versterken, vanwege  een verhoogde waardering van de aantrekkelijkheid.  


Daarnaast werd waargenomen dat de mate van emotionaliteit en gevoeligheid van  mannen  verbeterde na toediening van her vrouwelijk hormoon. 


Het zit ook in sperma en  opname van sperma door de vrouw kan dus ook bijdragen aan een sterkere liefdesband.  


Een hoge oxytocine gehalte draagt ook bij aan de erectie van de man. 


Het speelt een centrale rol bij moederbinding, vriendschappen en romantische interacties, evenals bij seksualiteit. 


Ook bij het verrichten van zorgtaken wordt er meer oxytocine aangemaakt. Omdat oxytocine ook een belangrijke rol speelt bij de hechting van opvoeder en kind, wordt het ook wel het knuffelhormoon genoemd. 


Waar oxytocine binnen de eigen groep (ingroup) altruïsme en binding versterkt, kan het richting andere groepen (outgroup) agressief gedrag in de hand werken, vooral als deze groepen als bedreigend worden ervaren. 


Oxytocine is net als vasopressine een cyclisch nonapeptide geproduceerd in de hypothalamus. Het wordt vervolgens getransporteerd naar en opgeslagen in Herringlichaampjes bij axon-uiteinden in de neurohypofyse en kan hier worden afgegeven. 


Oxytocine heeft een aantal functies, waaronder contractie van glad spierweefsel (bijvoorbeeld de baarmoeder), en het regelen van de toeschietreflex bij borstvoeding. 


Geschiedenis


Oxytocine is ontdekt in 1909, toen de Britse farmacoloog Henry Dale ontdekte dat een uit menselijke hersenen afkomstige substantie contracties kon veroorzaken bij zwangere katten. Hij noemde deze stof naar het Griekse woord (ὠκυτοκία/ὀξυτοκία; ōkutokía/oxutokía) voor "snelle geboorte"en decennialang was het enkel bekend als zwangerschapshormoon vanwege de rol in de bevalling en bij het op gang brengen van de borstvoeding. 


In de zeventiger jaren van de twintigste eeuw werd het duidelijk dat oxytocine meer dan alleen een hormoon is, het is ook een neurotransmitter. 


Het wordt tijdens sociale interactie en seksuele activiteit vrijgemaakt uit de hypothalamus (in de magnocellulaire neurosecretoire cellen van de nuclei supraopticus en paraventricularis) en wordt opgevangen in het emotionele centrum van de hersenen, het limbische systeem. Deze ontdekking was het begin van een golf van onderzoek over de rol van oxytocine in het lichaam. 


Voorkomen


Oxytocine wordt door iedereen aangemaakt bij positief onderling contact, zoals bij aankijken, aanraken, knuffelen en vrijen en lachen en glimlachen , maar ook bij het geven van complimenten , blozen. elkaar een positief gevoel geven.  Het werkt niet alleen bij aanraking met mensen maar juist ook bij contact hebben met een dier , knuffelen aaien.  Daarnaast kan ook muziek luisteren en zingen bijdragen aan meer oxytocine . ook acupressuur kan bijdragen of andere massages.  


Oxytocine blijft ongeveer maximaal 3 minuten aanwezig na vrijlating in het bloed.   


Seksuele opwinding verhoogt de oxytocinespiegel enigszins. Bij een vrouwelijk (clitoraal) orgasme komen grote hoeveelheden oxytocine vrij en wel meer naarmate het orgasme als beter wordt ervaren.


Functies


Een hoog oxytocinegehalte wordt geassocieerd met een gevoel van vertrouwen en verbondenheid. Het achterliggende werkingsmechanisme is waarschijnlijk dat oxytocine stress vermindert door beïnvloeding van de prolactine en ACTH-niveaus. 


Oxytocine remt de activiteit in het rechter deel van de amygdala, een deel van de hersenen dat betrokken is bij emotionele reacties. 


Geconfronteerd met angstige en boze gezichten veroorzaakt oxytocine een zwakkere amygdala-reactie, wat een positieve sociale interactie ten goede komt. 


Bij hogere niveaus is er sprake van een hogere weerbaarheid tegen stress en verslaving en komt het lichaam sneller tot rust. Angst wordt makkelijker onderdrukt. 


Tegelijkertijd zorgt oxytocine er ook voor dat mensen zich agressiever gedragen ten opzichte van mensen uit een concurrerende groep die als bedreigend wordt ervaren.  


Verdere functies van oxytocine: 

De bij een vrouwelijk orgasme vrijkomende oxytocine speelt een belangrijke rol bij het faciliteren van het transport van spermacellen door de vagina, met het doel de conceptie te bevorderen.


 Sperma bevat zelf ook oxytocine.


Oxytocine speelt een rol bij de bevalling. Het veroorzaakt de contracties van het glad spierweefsel van de baarmoeder tijdens barensweeën ten gevolge van het oprekken van de cervix (= Ferguson-reflex). Na de eerste baring verandert daardoor de hormoonhuishouding van de moeder structureel. Vanaf dat moment zijn vrouwen bijvoorbeeld sneller ongerust als er iets met kinderen gebeurt of gevoeliger voor babygehuil. 


Oxytocine zorgt voor het samentrekken van de spiertjes rondom de melkproducerende cellen waardoor er een toeschietreflex plaatsvindt en de melk beschikbaar is voor de baby. Het zorgt dus voor het lossen van de melk, niet voor het aanmaken van de melk.


Na de bevalling speelt oxytocine een belangrijke rol bij het regelen van de toeschietreflex bij het op gang brengen van de borstvoeding (lactatie).


Oxytocine bepaalt ook sterk de mate van binding die een ouder met zijn of haar baby voelt.


Bij baby's speelt oxytocine een belangrijke rol in de hersenontwikkeling, het helpt bij het associëren van sociale interactie met gevoelens van kalmte en plezier. 


Kinderen die in een vroege levensfase individuele aandacht ontberen, zoals in een weeshuis soms het geval is, kunnen symptomen ontwikkelen die sterk lijken op die van autisme.


Bovendien bevordert oxytocine dat er sneller een gevoel van verzadiging bij het eten optreedt.


Bij mensen met autisme wordt een lagere hoeveelheid oxytocine aangetroffen, wat suggereert dat dit hormoon het onderkennen en begrijpen van sociale codes bevordert. 


Behandeling met oxytocine blijkt autistische personen inderdaad socialer te maken ten opzichte van autistische personen die met een placebo werden behandeld. Afwijkingen in het gen dat codeert voor de oxytocinereceptor zijn in verband gebracht met een verhoogd risico op autisme.


Antidepressiva van het serotoninetype (SSRI, niet bv de tricyclische) remmen het vrijkomen van oxytocine. Gelijktijdige toediening van oxytocine en deze antidepressiva kan het libidoverlagende effect van serotonine-heropnameremmers mogelijk tegengaan. 



 

Oxytocine  is feitelijk een aaneenschakeling van  aminozuren  . de volgende aminozuren


CYS =cysteïne

 TYR = tyrosine

ILE = isoleucine

 ASN = asparagine

 GLN = glutamine

 PRO = proline

LEU = leucine

 GLY = glycine



 


SYNTHESE VAN EIWITTEN - RIBOSOMEN



Ribosomen lezen mRNA af en bouwen aan de hand daarvan een polypeptide of eiwit. Dit proces heet translatie. 


Het tRNA zorgt voor de aanvoer van aminozuren naar het ribosoom toe die deze omzet in een polypeptide of eiwit. 


De genetische code


mRNA bestaat uit een sequentie van basen, welke per drietal (codon) coderen voor een specifiek aminozuur. 


Zo zal de sequentie ACC en ACA resulteren in de aankoppeling van een threoninemolecuul aan het polypeptide. 


 RIBOSOOM



Ribosoom is een moleculair complex van eiwitten en ribosomaal RNA (rRNA) dat de centrale plaats vormt van eiwitsynthese. 


Ribosomen komen in grote aantallen voor in het cytoplasma van alle levende cellen. 


In ribosomen worden aminozuren in een keten aan elkaar verbonden in een volgorde die wordt bepaald door het messenger-RNA (mRNA), een proces genaamd translatie. 


Ribosomen bestaan uit twee componenten: een klein ribosoomdeel, die het mRNA afleest, en een groot ribosoomdeel, waarin de aminozuurketen wordt gevormd. 


Ribosomen kunnen vrij voorkomen in het cytoplasma of gebonden zijn aan het endoplasmatisch reticulum of het kernmembraan. 


Cellen besteden veel energie aan de vorming van ribosomen. 


Een E. coli-bacterie bevat ongeveer 15.000 ribosomen, elk met een molecuulgewicht van ongeveer drie miljoen dalton. 


Ribosomen vertegenwoordigen circa 25% van de totale massa van deze bacteriën. Ook in planten en dieren is ribosomaal RNA het meest voorkomende type RNA dat in de cel voorkomt. 



Algemeen


Ribosomen hebben een complexe ruimtelijke structuur . 


Genetische informatie die in het DNA vastligt, wordt tijdens de transcriptie overgeschreven naar een mRNA-molecuul.  Messenger -RNA = boodschapper RNA

  


Dit molecuul bevat informatie voor de synthese van eiwitten. 


Tijdens de translatie wordt de nucleotidevolgorde van het mRNA vertaald naar een aminozuurvolgorde in de polypeptideketen. 


De translatie speelt zich geheel af in het ribosoom. 


Ribosomen herkennen het 5'-eind van de mRNA-keten (de zogenaamde 5'-cap). Het kleine ribosoomdeel bindt aan dit 5'-eind vast en leest de mRNA-keten af richting het 3'-eind totdat een startcodon wordt herkend. 


Daaraan wordt een methioninecomplex vastgehecht (het eerste aminozuur) en vervolgens bindt ook het grote ribosoomdeel. 


De translatie kan nu beginnen. Speciale RNA-moleculen binden aminozuren uit het cytoplasma en vervoeren ze naar een ribosoom: 


transfer-RNA (tRNA). Wanneer tRNA een aminozuur gebonden heeft, gaat het gedeeltelijk het ribosoom binnen en bindt daar tijdelijk aan een complementair gedeelte van de mRNA-keten. 


Een codon van het mRNA ligt daarbij tegenover een anticodon van het tRNA. 


Tijdens deze binding wordt het meegevoerde aminozuur met een peptidebinding verbonden aan een al ingebouwd aminozuur. 


Vervolgens schuift het ribosoom één codon verder langs de mRNA-streng, en kan een nieuw aminozuur worden ingebouwd. 


Uiteindelijk bereikt het ribosoom een stopcodon, dat voor geen aminozuur codeert. 


Doordat er geen aminozuur wordt ingebouwd, stopt de eiwitsynthese. De mRNA-keten laat los en de ribosoomdelen gaan uit elkaar. 


Ribosomen van bacteriën, archaea en eukaryoten verschillen slechts in detail. 


Er zijn verschillen in structuur, maar functioneel zijn de ribosomen vrijwel identiek. Dit is een aanwijzing dat ribosomen ontstaan zijn uit een gemeenschappelijke oorsprong. 


In eukaryotische (cellen met een kern, bijvb menselijke cellen) cellen bevatten mitochondriën een eigen type ribosoom. De mitochondriale ribosomen worden gecodeerd door mitochondriale genen. 


Deze ribosomen hebben functionele kenmerken die erg lijken op de kenmerken van ribosomen in bacteriën, wat de vermoedelijke evolutionaire oorsprong van mitochondriën aanwijst.[2][3] 


Dankzij kristallografisch onderzoek is de kristalstructuur, waarin de honderdduizenden atomen van het ribosoom zijn gerangschikt, inmiddels bekend. 


In 2011 was de volledige atomaire structuur van een 80S ribosoom vastgesteld. Deze was afkomstig uit de gist Saccharomyces cerevisiae.


 Daarmee is het ribosoom het grootste niet-virale eiwitcomplex waarvan de structuur is bepaald; ribosomen blijken de molecuulcomplexen te zijn met de meeste asymmetriegerelateerde atomen. 


Ontdekking


Ribosomen werden voor het eerst waargenomen door de Roemeens-Amerikaanse celbioloog George Emil Palade in 1955. Hij zag ribosomen met behulp van een elektronenmicroscoop als geclusterde deeltjes of korrels in het cytoplasma. De term 'ribosoom' werd voorgesteld door wetenschapper Richard B. Roberts aan het eind van de jaren vijftig. 


Albert Claude, Christian de Duve en George Emil Palade kregen in 1974 gezamenlijk de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde voor de ontdekking van het ribosoom. De Nobelprijs voor de Scheikunde 2009 werd uitgereikt aan Venkatraman Ramakrishnan, Thomas Steitz en Ada Yonath voor het gedetailleerd vaststellen van de structuur en werking van het ribosoom. 


Structuur


Het ribosoom is een zeer complex cellulair systeem. In vergelijking met andere structuren in de cel zijn ribosomen zeer kleine organellen. Het bestaat grotendeels uit een gespecialiseerd type RNA genaamd ribosomaal RNA (rRNA) en een groot aantal verschillende ribosomale eiwitten, waarvan het exacte aantal tussen soorten varieert. 


De ribosomale eiwitten (r-eiwitten) en rRNA's vouwen om elkaar heen en vormen dan twee afzonderlijke ribosomale delen: een grote en een kleine subunit. 


De twee subunits passen in elkaar en werken samen als één om eiwitsynthese te faciliteren. Omdat ribosomen uit twee subunits bestaan van ongelijke grootte, zijn ze iets langer in de hoogte dan in breedte. 


Prokaryotische ribosomen hebben een diameter van ongeveer 20 nm (200 Å) en zijn opgebouwd uit 65% rRNA- en 35% ribosomale eiwitten.[9] Eukaryotische ribosomen hebben een diameter tussen 25 en 30 nm (250-300 Å) en bestaan ongeveer voor de helft uit rRNA en voor de andere helft uit ribosomale eiwitten.


Kristallografisch onderzoek heeft aangetoond dat er geen ribosomale eiwitten voorkomen in het actieve centrum van ribosomen.


Dit suggereert dat de eiwitcomponenten niet direct deelnemen aan het katalyseren van de vorming van peptidebindingen, maar dat deze eiwitten zorgen voor stabilisering van de correcte structuur die het katalytische vermogen van rRNA-ketens optimaliseren. 


De eiwitten, die voornamelijk aan de buitenkant voorkomen, ondersteunen ook de vormveranderingen van de rRNA-ketens die optreden tijdens translatie. 


De eenheid die wordt gebruikt om het ribosoom en de rRNA-ketens te beschrijven, is de Svedberg-eenheid (S). 



Het is een eenheid voor de sedimentatiesnelheid van moleculen en wordt bepaald door de grootte, massa en vorm van een molecuul. De sedimentatiesnelheden van de twee aparte ribosoomdelen kunnen opgeteld groter zijn dan die van het gehele ribosoom: prokaryotische 70S-ribosomen zijn bijvoorbeeld gemaakt van 50S- en 30S-ribosoomdelen. 


Prokaryoten


Ribosomen worden gevormd wanneer rRNA-genen worden afgeschreven en de ontstane rRNA-ketens zich met r-eiwitten in een juiste ruimtelijke structuur organiseren. Prokaryoten hebben 70S-ribosomen, elk bestaande uit een klein (30S) en een groot (50S) ribosoomdeel. Het kleine ribosoomdeel bevat een 16S rRNA-keten (bestaande uit 1540 nucleotiden) en bestaat uit 21 eiwitten. Het grote ribosoomdeel bestaat uit een 5S-RNA-keten (120 nucleotiden), een 23S-RNA-keten (2900 nucleotiden) en 31 eiwitten. 


Eukaryoten


In eukaryoten worden de ribosoomdelen gevormd in de nucleolus. Via kernporiën worden ze naar het cytoplasma vervoert. Eukaryotische cellen hebben 80S-ribosomen, wederom bestaande uit een klein (40S) en groot (60S) ribosoomdeel. Het 40S-deel bevat een 18S rRNA-keten (1900 nucleotiden) en 33 eiwitten. Het grote ribosoomdeel bestaat uit een 5S-RNA (120 nucleotiden), 28S-RNA (4700 nucleotiden), 5,8S-RNA (160 nucleotiden) en 46 eiwitten. 



De ribosomen uit chloroplasten en mitochondriën bestaan ook uit grote en kleine ribosoomdelen die samen met eiwitten zijn verbonden tot een 70S-complex. Volgens de embosymbiosetheorie zouden deze ribosomen ontstaan zijn uit bacteriën. Mitochondriale ribosomen zijn dan ook zeer vergelijkbaar met die van bacteriën. 


Het feit dat bacteriële en eukaryotische ribosomen in enige mate verschillen is medisch van belang. Het antibioticum chlooramfenicol werkt, door de verschillen in structuur, wel in op bacteriële, maar niet op eukaryotische ribosomen. Een bacteriële infectie kan worden bestreden doordat de eiwitsynthese van de ziekteverwekkende bacterie wordt geïnhibeerd, terwijl de menselijke cellen onaangetast blijven. Ook tetracycline en streptomycine worden gebruikt om op deze manier een bacteriële infectie tegen te gaan. Hoewel mitochondriën ribosomen hebben die lijken op de bacteriële ribosomen, treedt in mitochondriën geen inhibitie op door deze antibiotica omdat ze zijn omgeven door een dubbel membraan waar antibiotica moeilijk door kunnen passeren.[13] 


Actieve centrum


Het actieve centrum van ribosomen wordt, in tegenstelling tot die van enzymen, volledig gevormd door de rRNA-ketens. 


In het actieve centrum vindt de katalyse van peptidebindingen plaats tussen de aminozuren. 


Deze plek wordt daarom ook wel het peptidyltransferasecentrum genoemd.


 Ribosomen werken als katalysatoren voor peptidyltransferase (vorming van een peptidebinding tussen aminozuren) 


en peptidylhydrolyse (het loskoppelen van aminozuurketen en de tRNA). 


Het peptidyltransferase-centrum is verantwoordelijk voor het produceren van polypeptiden tijdens de eiwitelongatie. 


Ribosomen kunnen door hun katalytische activiteit beschouwd worden als grote ribozymen. 


Functie



Een ribosoom synthetiseert een aminozuurketen en geeft deze af aan het endoplasmatisch reticulum.


Ribosomen zijn betrokken bij het synthetiseren van alle eiwitten. Ze hebben de taak om de tRNA-moleculen op de juiste manier te binden aan de codons in het mRNA zodat een aminozuur op de goede plek in de keten wordt ingebouwd. 


Eiwitten regelen de stofwisseling, het transport en de communicatie van cellen in alle levensvormen. 


Direct en indirect zijn ze betrokken bij alle levensprocessen. 


De structuur van ribosomen weerspiegelt hun functie om mRNA en tRNA-dragende aminozuren bij elkaar te brengen. 


Wanneer het mRNA wordt afgelezen, passeert elk codon achtereenvolgens de A-plaats, de P-plaats en de E-plaats in het ribosoom. 


Op de A-plaats (aminoacyl-binding-site) bindt het tRNA tijdelijk aan de mRNA-streng doordat het anticodon en het codon waterstofbruggen vormen. 


Op de P-plaats (peptidyl-binding-site) wordt de aminozuurketen gevormd doordat er een peptidebinding ontstaat tussen het aminozuur in de P-plaats en de A-plaats. 


Deze plaats is het actieve centrum (het peptidyltransferase centrum), en is vrijwel volledig opgebouwd uit RNA. 


Op de E-plaats (exit-site) verlaat tRNA zonder aminozuur het ribosoom. 


Eiwitsynthese begint bij een startcodon AUG nabij het 5'-eind van het mRNA. Het ribosoom weet waar aan de mRNA-keten het zich moet binden doordat het een specifieke nucleotidevolgorde herkent: de Shine-Dalgarnosequentie in prokaryoten en de Kozak-sequentie in eukaryoten. 


Aan het eind van de mRNA-keten zit een stopcodon, waaraan geen tRNA kan hechten. Doordat geen aminozuur wordt ingebouwd, stopt de eiwitsynthese. De aminozuurketen laat los en het kleine en grote ribosoomdeel gaan uit elkaar. 


Er kunnen meerdere ribosomen tegelijkertijd gebonden zijn aan één mRNA-molecuul. Zo kan veel van hetzelfde eiwit in de cel worden geproduceerd. Met een elektronenmicroscoop zijn clusters van ribosomen (polyribosomen) in de cel zichtbaar. 


Binding aan ER



Ribosomen komen vrij voor in het cytoplasma of gebonden aan het endoplasmatisch reticulum (ER) of kernmembraan. 


De eiwitten die worden gemaakt in vrije ribosomen functioneren meestal binnen het cytosol, bijvoorbeeld een enzym dat een stap in de glycolyse katalyseert. 


Ribosomen aan het endoplasmatisch reticulum zijn betrokken bij de synthese van membraaneiwitten, eiwitten die verpakt moeten worden (zoals lysozymen) en bij eiwitten die aan het externe milieu van de cel worden afgegeven (exocytose). 


Cellen die zich specialiseren in eiwitsecretie, zoals alvleeskliercellen die spijsverteringsenzymen afscheiden, hebben vaak zeer veel gebonden ribosomen. 


Er is geen chemisch verschil tussen gebonden en vrije ribosomen; of het ribosoom al dan niet aan het ER bindt hangt af van welk eiwit het op dat moment synthetiseert. 


De ribosoomdelen, afkomstig uit de nucleolus, omsluiten een mRNA-keten altijd in het cytosol. 


Als het om de synthese van een secretie-eiwit gaat, moet het ribosoom zich hechten aan het ER-membraan. 


Dat wordt bepaald door het eiwit dat op dat moment gesynthetiseerd wordt: de translatie van een polypeptide bepaalt waar het ribosoom aan het ER bindt. 


Aan het uiteinde van de groeiende peptideketen kan een specifieke sequentie voorkomen die door zogenaamde SRP-eiwitten wordt herkend.


 Het SRP-eiwit bindt in dat geval aan de polypeptideketen (en daarbij ook aan het ribosoom) en de translatie wordt kort onderbroken: 


tRNA-moleculen komen niet meer naar binnen. Het SRP-gebonden ribosoom kan nu op een specifieke plek aan het ER-membraan hechten, namelijk op een SRP-receptorplaats die naast een translocon (kanaaltje voor peptiden) is gelegen.


 Het ribosoom wordt zo gebonden aan het translocon, waardoorheen het polypeptide gesynthetiseerd kan worden. Het SRP-eiwit laat los en de translatie wordt voortgezet. 


Oorsprong


Ribosomen zijn waarschijnlijk verschenen in de RNA-wereld als zelfreplicerende structuurtjes.


 Pas later, toen aminozuren waren ontstaan, kregen ze het vermogen om eiwitten te transleren. Onderzoek suggereert dat deze eerste ribosomen, die uitsluitend uit rRNA waren opgebouwd, geleidelijk het vermogen hadden ontwikkeld om peptidebindingen te katalyseren.


 Aanvullend onderzoek wijst uit dat de eerste rRNA-moleculen in ribosomen ook coderende stukken bevatten, die voor tRNA-ketens en eiwitten codeerden en die het ribosoom gebruikte voor zelfreplicatie. 


Naarmate aminozuren in de RNA-wereld verschenen, konden ze door hun interacties met RNA de efficiëntie vergroten van de functie van katalytische RNA-moleculen. 


De drijvende kracht achter de evolutie van het ribosoom, van een primitieve zelfreplicerende structuur naar zijn huidige vorm, kan de selectiedruk zijn geweest om eiwitten in het ribosoom op te nemen, om zo zijn eigen zelfreplicatie te garanderen.



 Onderstaand schema geeft  een overzicht van de CODON-codering  van  de diverse aminozuren.  Lees de codering van binnen naar buiten.  




GABA  HET VERHAAL VAN  ONS GEVOEL


bron G. Zanetti - Vrij vertaald  


We kennen het allemaal , ons gestrest en angstig voelen ? Alles wat je dan nodig hebt is GABA.


Tijdens die stressvolle weken op school of op het werk worden je hersenen opgewonden en als reactie ontstaat nervositeit door overprikkeling.


GABA is erop gericht om  je lichaam weer terug te brengen naar de staat van kalmte. 


 Zonder GABA zul je in toenemende mate onrustig en angstig worden, en misschien wel last kunnen krijgen van epileptische aanvallen.


Wat is ‘GABA’ precies?


GABA is een bijzonder aminozuur dat fungeert als een neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel.


Een aminozuur dat afwijkt van de zogenaamde alfa -aminozuren die gebruikt worden voor de opbouw van peptiden en eiwitten.  Het is een gamma-aminozuur en is essentieel als boodschapper  tussen onze spijsverteringsorganen  en ons brein. 


GABA's natuurlijke functie is het verminderen van de activiteit van de neuronen waaraan het bindt. Het remt zenuwsignaal overdracht in de hersenen, en heeft een kalmerende werking op de  zenuwprikkeling. 


Hierdoor kan een persoon zich rustiger voelen

rustig en hem of haar een gevoel van welzijn geven.


Hoe werkt GABA?

Het zenuwsysteem bestaat uit individuele zenuwcellen genaamd neuronen. Ze dienen als de

bedrading van het lichaam. Zenuwsignalen worden via de lengte van een neuron als een elektrische  impils uitgezonden. 


 Wanneer een zenuwimpuls het einde van het neuron bereikt, kan deze aan de volgende  neuron een signaal afgeven met  behulp van chemische boodschappers genaamd neurotransmitters.


Dat vindt plaats In het centrale zenuwstelsel, dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg,


Neurotransmitters gaan van neuron naar neuron.

Neurotransmitters worden opgeslagen aan het einde van elk neuron.


Wanneer neurotransmitters de naburige neurons bereiken, worden de neurotransmitters herkend door  gespecialiseerde receptoren  die geactiveerd kunnen worden.  Een werking vergelijkbaar met een sleutel die past op een slot.  


Wanneer vervolgens voldoende neurotransmitters zich hechten aan de receptoren, vuurt het neuron

een elektrische impuls langs zijn zenuw 



GABA wordt gemaakt in de hersencellen uit glutamaat en functioneert als een remmende neurotransmitter  wat betekent dat het zenuwimpulsen blokkeert. 


Glutamaat werkt echter als een prikkelende neurotransmitter  en wanneer ze aan aangrenzende cellen zijn gebonden, worden ze aangemoedigd om te 'vuren' en een signaal langs de zenuw te sturen . Een impuls. 


GABA doet het tegenovergestelde en vertelt de aangrenzende cellen om niet te 'vuren', geen impuls te sturen. 


Gamma Amino Boter Zuur  (Acid)  is een andere naam voor GABA.  


Gamma wijst erop dat de NH-groep 3 koolstofatomen verder ligt dan  het 1 koolstofatoom  met de   Zuurstofgroep van  O en OH  




Wat zou er gebeuren als GABA niet bestond?


Zonder GABA vuren zenuwcellen te vaak en te gemakkelijk. 


Angststoornissen zoals paniek

aanvallen, epilepsie  en tal van andere aandoeningen, waaronder verslaving, hoofdpijn,

Het syndroom van Parkinson en cognitieve stoornissen zijn allemaal gerelateerd aan lage GABA-activiteit. 


GABA belemmert de overdracht van zenuwimpulsen van het ene neuron naar het andere. Het heeft een kalmerende  verzachtende

 invloed. 


Een goed voorbeeld om dit effect te begrijpen is cafeïne. Cafeïne remt GABA-afgifte. Hoe minder GABA, hoe meer zenuwtransmissies optreden. 


Denk ook aan het gevoel van te sterke koffie drinken , een beetje het gevoel van teveel glutamaat zonder voldoende GABA . 


Dit wordt veroorzaakt doordat  andere moleculen  zich kunnen binden aan het neuron van de GABA-bindingsreceptor en dat die daarmee GABA verhinderen. 


Geschiedenis van GABA

1883: Gamma aminobutyrisch zuur werd eerst gesynthetiseerd, voorheen was het eerst alleen bekend als een plantaardig en  microbe metabolisch product.


1950:GABA werd ontdekt als een integraal onderdeel van het centrale zenuwstelsel van zoogdieren


Gebruik van GABA

Veel mensen nemen GABA

als supplement

om het humeur te verbeteren en angst weg te nemen. Echter, er is nog onvoldoende onderzoek gedaan om de bijwerkingen en risico's van GABA aan het licht te brengen. 


supplementen.

GABA wordt ook gebruikt als voedingssupplement. Er is echter weinig bewezen van de actieve werking. Volgens recente medische overtuiging is GABA niet in staat om de  bloed-hersenbarrière te passeren. De bloedhersen barrière is een biologische beschermingsmechanisme tussen  de

algemene bloedcirculatie van het lichaam en de bloedcirculatie die de hersenen voedt. 


Het voorkomt dat veel chemicaliën en medicijnen die in het bloed circuleren direct de hersenen kunnen bereiken. 


De vraag is of er mogelijk werking is van een placebo-effect of dat er wel degelijk positieve andere effecten optreden bij het gebruik van GABA. het lijkt erop dat meer onderzoek nodig is. 


Het onderzoek naar de GABA-receptoren en GABA is in volle gang , ook vanwege het feit dat ook GABA  een belangrijke invloed lijkt te hebben bij epilepsie, parkinson  adhd en autisme en  mogelijk nog veel meer ziektebeelden  die te maken hebben met hoe we ons voelen.  


De GABA signaleringskanalen  zijn te vinden  in de hersenen en  brengen veel  hersengebieden  met elkaar in contact.  


Het activeert ook andere neurotransmitters en de produktie van aminozuren en hormonen.  Veel is in onderzoek momenteel.   




  


GAMMA AMINO BOTERZUUR  - GABA 


Bron WIKIPEDIA


C4H9NO2  


IUPAC-naam 4-aminobutaanzuur  

Andere namen 4-aminoboterzuur, γ-aminoboterzuur, 

GABA  


Schadelijk 

Waarschuwing  

  

Fysische eigenschappen  

Aggregatietoestand poeder  

Kleur wit  

Smeltpunt 203 °C  

Oplosbaarheid in water 1300 g/l  

Goed oplosbaar in water  


Gamma-aminoboterzuur (meestal afgekort tot GABA) is een γ-aminozuur dat in het menselijk lichaam fungeert als neurotransmitter.


 In zuivere toestand is het een wit kristallijn poeder, dat goed oplosbaar is in water. Het is een niet-proteïnogeen aminozuur, hetgeen impliceert dat het niet wordt gebruikt voor de opbouw van proteïnen, eiwitten. De aminogroep bevindt zich namelijk in γ-positie ten opzichte van de carboxylgroep. 


Biosynthese


Gamma-aminoboterzuur wordt in het lichaam gevormd uit het voor de mens niet-essentiële aminozuur glutaminezuur door decarboxylering onder invloed van het enzym glutamaatdecarboxylase (GAD). 


Biologische rol


De productie, vrijgifte, werking, en afbraak van GABA op een gestereotypeerde GABAerge synaps

Gamma-aminoboterzuur is de belangrijkste inhiberende (de werking van andere neuronen remmende) neurotransmitter in de hersenen. 


Gamma-aminoboterzuur komt veel voor in de hersenen: in zo’n 30 procent van de synaptische transmissie. 


De hoogste concentratie gamma-aminoboterzuur bevindt zich in het nigrostriatale systeem. De grijze stof bevat ook hoge concentraties. 


Elders in het lichaam wordt het in zeer lage concentraties aangetroffen. 


De effectiviteit van gamma-aminoboterzuur kan verminderen door een tekort aan vitamine B1 of tijdens het ontwennen van een alcoholverslaving.


 Dit kan zich uiten in angst, geïrriteerdheid, slapeloosheid of epileptische insulten. 


Stoffen die de remmende werking van gamma-aminoboterzuur versterken (zogenaamde GABA-agonisten; het tegenovergestelde is een GABA-antagonist) kunnen worden gebruikt als geneesmiddel tegen epilepsie en angst. 


Benzodiazepines, baclofen, alcohol en barbituraten zijn voorbeelden van GABA-agonisten, en veroorzaken dus een demping van de activiteit van het centrale zenuwstelsel: 

met als gevolg verschijnselen van slaperigheid, verslechterde coördinatie, afgenomen concentratie en vergeetachtigheid. 


Ethanol beïnvloedt de GABA-neurotransmissie. De meeste gedragseffecten van alcohol worden veroorzaakt door effecten op de gamma-aminoboterzuur-type A-receptor. 


Alcohol versterkt de werking van benzodiazepines, baclofen en barbituraten. 


Een neurotransmitter grijpt aan op receptoren. Voor gamma-aminoboterzuur zijn dat de volgende (sub)typen:


GABA A-receptoren, onder te verdelen in de subtypes GABA A1 tot en met GABA A6


GABA B-receptoren, onder te verdelen in de subtypes GABA B1 en GABA B2


GABA C-receptoren, ook wel GABA A0r- receptor genaamd


Share by: